Economie § 2.1 (K) + § 2.4 (B) Geld telt

Economie § 2.1 (K)
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie § 2.1 (K)

Slide 1 - Tekstslide

AGENDA
  • Voorkennis
  • Uitleg § 2.1 
  • Quizvragen
  • Opdrachten maken
  • Wat geleerd?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik kan de 3 verschillende functies van geld benoemen en toepassen in een situatie.
  • Ik weet het verschil tussen chartaal en giraal geld.
  • Ik heb kennis van directe en indirecte
    ruil en hoe goud en geld hierbij helpen.
  • Ik laat met een voorbeeld zien hoe
    arbeidsverdeling mogelijk wordt gemaakt.

Slide 3 - Tekstslide

Ruilhandel

Slide 4 - Woordweb

Zou jij een fiets ruilen tegen een telefoon? Leg uit waarom

Slide 5 - Open vraag

Geschiedenis
  • Ruilhandel
    indirect --> direct
  • Goud
  • Geld
  • Banken

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Waarom was/is goud zo geschikt als ruilmiddel?
A
Het is schaars
B
Het bederft niet
C
Iedereen wil het graag
D
Het blinkt zo mooi

Slide 8 - Quizvraag

Directe ruil:
We lezen de tekst op bladzijde 25, en maken vervolgens opdracht 1 van de introductievragen. 

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 1:
  • A. Uit het installeren van de computer tegen het repareren van de auto. 
  • B. Ze betalen elkaar met een wederdienst en niet met geld. 

Slide 10 - Tekstslide

Geld
Functies van geld:

  • Ruilmiddel
  • Rekenmiddel
  • Spaarmiddel

Slide 11 - Tekstslide

Een kassamedewerker telt aan het einde van de dienst het kasgeld.
Welke functie van geld is hier sprake?
A
Ruilmiddel
B
Betaalmiddel
C
Rekenmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 12 - Quizvraag

Geld als ruilmiddel:
We lezen de tekst op bladzijde 25, en maken vervolgens opdracht 2 van de introductievragen. 

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 2:
  • A. Er wordt een brood geruild tegen geld. 
  • B. Het werken in de bakkerij wordt geruild tegen geld.
  • C. Sander krijgt eerst geld in ruil voor zijn werk en daarna een brood in ruil voor zijn geld.  

Slide 14 - Tekstslide

Arbeidsverdeling =
iedereen doet waar ie goed in is en ruilt door middel van geld

Slide 15 - Tekstslide

Arbeidsverdeling:
We lezen de tekst op bladzijde 25, en maken vervolgens opdracht 3 van de introductievragen. 

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 3:
  • A.   Bijv. de leverancier van grondstoffen wil niet betaald worden in producten van de bakkerij, omdat hij die dan moet zien te verkopen. 
  • B. De leverancier levert de grondstoffen en de bakker bakt het brood en verkoopt het brood. 

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen en sparen:
We lezen de tekst op bladzijde 25, en maken vervolgens opdracht 4 van de introductievragen. 

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 4:
  • A. Bijv. hij kan zijn eigen prijzen afstemmen op de prijzen van de supermarkt. 
  • B. Bijv. je kunt broodproducten niet lang bewaren. 
  • C. Spaarmiddel.

Slide 19 - Tekstslide

Soorten geld
  • Chartaal geld = munten en bankbiljetten
  • Giraal geld = alle digitale betalingen & rekeningen


Slide 20 - Tekstslide

Waaronder vallen gouden munten?
A
Chartaal geld
B
Giraal geld
C
Goud geld

Slide 21 - Quizvraag

Chartaal en giraal:
We lezen de tekst op bladzijde 25, en maken vervolgens opdracht 5 van de introductievragen. 

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 5:
  • A. Met een acceptgiro
  • B. Bijv. het is niet handig om elke maand met een groot bedrag aan contant geld naar de woningcoöperatie in Amsteldijk te gaan. 

Slide 23 - Tekstslide

§ 2.1 - Opdracht 6 t/m 12

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik kan de 3 verschillende functies van geld benoemen en toepassen in een situatie.
  • Ik weet het verschil tussen chartaal en giraal geld.
  • Ik heb kennis van directe en indirecte
    ruil en hoe goud en geld hierbij helpen.
  • Ik laat met een voorbeeld zien hoe
    arbeidsverdeling mogelijk wordt gemaakt.

Slide 25 - Tekstslide

Wat vond je van deze les?
Geef 1 tip, 1 top.

Slide 26 - Open vraag