1 G 8 december 2022 begrijpend lezen en samen lezen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken in de les
- Tijdens de les zijn we bezig met de les. Andere dingen doe je buiten de les
- Als de leraar praat  zijn de leerlingen stil.
- Vinger opsteken en wachten tot je  de beurt krijgt 
- Blijf van andermans spullen af en laat alle spullen heel.
- Eten, drinken (behalve water), toiletbezoek buiten de les. Geen kauwgom!
- Telefoon alleen met toestemming tijdens de les.
- Blijven zitten tot de leraar zegt dat je de klas mag verlaten.
- Je schoolspullen bij je hebben in de les
- Aanwijzingen van de leraar opvolgen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen? 
- We gaan verder met begrijpend Lezen: paragraaf 2.3
- Je leert het verschil tussen feiten en meningen.
Begrijpend lezen: We kijken het huiswerk na.
- Begrijpend lezen: je leert de opbouw van een tekst herkennen: inleiding, kern en slot
- Oefenen met alinea's herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Feiten en Meningen
Feit:
- Is echt of werkelijk gebeurd
- Kun je meestal controleren.
Mening:
- Is wat iemand ergens van vindt
- Verschilt per persoon: iedereen kan een andere mening hebben.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe kun je een tekst lezen? 
Dit hangt af van je doel
Verkennend lezen: je bekijkt de tekst en leest maar een deel van de tekst. Bijvoorbeeld als je door een tijdschrift bladert.
Nauwkeurig lezen:  je leest de tekst aandachtig, zin voor zin.
Bijvoorbeeld als je een recept leest omdat je een 10 wil halen voor bakken. Of als je voor een proefwerk leert. Of...?
Zoekend lezen: je zoekt het antwoord op een vraag in een tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Moeilijkewoordenwijzer
Je kent een woord in een tekst niet. Stop niet gelijk met lezen.
- Is het woord belangrijk om de tekst te begrijpen?
Nee: lees verder.
Ja: kijk of de uitleg ergens in de tekst staat.
- Staat er geen uitleg in de tekst? Probeer de betekenis te raden.
- Weet je het dan nog niet? Zoek het op of vraag het.

Slide 6 - Tekstslide

Zoek de betekenis van doelwit
In Duitsland gooiden actievoerders aardappelpuree tegen een schilderij van Monet. Zij lijmden zich vast aan de muur. Elders in Duitsland was een skelet van een dinosaurus het doelwit. In ons land moest het Meisje met de parel van Johannes Vermeer het ontgelden. 

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen
Maak oefening 4, 5 en 6 op bladzijde 111.

Slide 8 - Tekstslide

Herhaling: Titel en (tussen)kopje
Bijna elke tekst heeft een titel.
De titel noemt het onderwerp óf de titel geeft een aanwijzing over het onderwerp van de tekst.
De titel (en de tussenkopjes) zijn meestal groter en/of vetgedrukt.
Tussenkopjes staan in de tekst.
Tussenkopjes vertellen je waarover het tekstgedeelte onder het (tussen)kopje gaat.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling: De alinea
- begint altijd op een nieuwe regel.
- soms staat er een witregel tussen twee alinea's 
- soms begint de eerste regel met een stukje wit: inspringen
- de laatste zin van een alinea loopt meestal niet door tot het einde van de regel.

Slide 10 - Tekstslide

Begrijpend lezen
Je weet nu 
- wat een titel en een tussenkopje betekenen.
- hoe je het onderwerp van een tekst vindt.
- hoe je een alinea herkent. 

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk nakijken oefening 11 en 12

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Tekstdelen herkennen
Veel teksten bestaan uit drie delen: Inleiding - kern - slot

Inleiding: 
- eerste alinea van de tekst
- staat vaak apart van de tekst (letters groter of vetgedrukt)
- maakt meestal duidelijk wat het onderwerp is.

Slide 15 - Tekstslide

Tekstdelen herkennen
Kern: 
- het middenstuk van de tekst
- bestaat uit twee of meer alinea's
- geeft informatie over het ondewerp van de tekst. 
Slot:
- de laatste alinea
- herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips

Slide 16 - Tekstslide

Onderwerp van de tekst
Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp schrijf je in één of een paar woorden op.
Je vindt het onderwerp van de tekst door:
- het lezen van de titel
- kijken naar de vet- of schuingedrukte woorden
- het bekijken van de plaatjes
- je af te vragen waar deze tekst over gaat 

Slide 17 - Tekstslide

Woorden van de week
Iedere week worden voor de hele school twee woorden gekozen.
Deze week: afname en beschrijven
Waar kun je die woorden zien?

Slide 18 - Tekstslide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 19 - Tekstslide

Zelf oefenen
Maak oefening 8 op bladzijde 22.
Als je eerder klaar bent maak je oefening 9.
Wie de oefeningen van vandaag nog niet af had, krijgt dat als huiswerk op.
Volgende week dinsdag kijken we de oefeningen na.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

De volgende les
- Maandag hebben we Nieuwsbegrip. 

Dinsdag: 
- Gaan we de oefeningen nakijken.
- Gaan we verder in het samenleesboek. 
- Gaan we verder met het onderwerp alinea. 
- Dinsdag blijven leerlingen na.


Slide 22 - Tekstslide

Veel plezier op het schoolfeest vanavond!

Slide 23 - Tekstslide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 24 - Tekstslide

Tijdproef persoonsvorm
De persoonsvorm kun je vinden met de tijdproef pv.
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Ik heb vakantie.
Ik had vakantie.

Slide 25 - Tekstslide

De pv herkennen in een zin.
- Het is bijna altijd één woord.
- Het is een vorm van een werkwoord.
- De pv staat in het enkelvoud (speel) of meervoud (spelen).
- De pv staat in de tegenwoordige tijd (speel) of in de verleden tijd (speelde)

Slide 26 - Tekstslide

Dictee
- Schrijf je naam op je blaadje.
- Ik lees één keer de hele zin voor.
- Daarna lees ik de zin in stukjes voor. 
- Daarna lees ik de zin nog een keer helemaal voor.
- Als iedereen klaar is mag je zelf het dictee nakijken op het digibord.


Slide 27 - Tekstslide

Dictee nakijken
1. Vandaag hebben alle leerlingen hun leerboek bij zich.
2. Bram en Aisha gingen met de auto naar huis.
3. Giovanca en Frederik fietsten naar school.
4. De leerlingen van deze klas gingen begin dit schooljaar op kamp.
5. Heette de plaats waar het kamp was Woudenberg?  
7. Niemand heeft zin in de herfstvakantie.

Slide 28 - Tekstslide