H 8.3 Bevruchting
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Bij de zaadlozing komt ongeveer 3 ml sperma in de vagina
A
juist
B
niet juist
Slide 5 - Quizvraag
In sperma zitten 20 tot 300 miljoen zaadcellen
A
juist
B
niet juist
Slide 6 - Quizvraag
meerdere zaadcellen kunnen een eicel bevruchten
A
juist
B
niet juist
Slide 7 - Quizvraag
de kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel
A
juist
B
niet juist
Slide 8 - Quizvraag
de bevruchte eicel begint meteen te delen
A
juist
B
niet juist
Slide 9 - Quizvraag
de cellen gaan door met delen en zetten zich vast in het baarmoederslijmvlies
A
juist
B
niet juist
Slide 10 - Quizvraag
het bolletje cellen heet embryo
A
juist
B
niet juist
Slide 11 - Quizvraag
wanneer is de vrouw zwanger?
A
Zodra het embryo in ingenesteld
B
pas na 2 weken innesteling
Slide 12 - Quizvraag
al bij de eerste keer vrijen kan een meisje zwanger worden als ze in de puberteit zit en ongesteld is geweest
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quizvraag
Ook zonder zaadlozing kan het meisje al zwanger worden als de penis binnen is gedrongen
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Hoe weet je of je zwanger bent?
A
je weet het pas later
B
je maakt zwangerschapshormoon HCG aan
Slide 15 - Quizvraag
Je kunt altijd een zwangerschapstest doen
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quizvraag
de zwangerschapstest toont HCG aan in je urine
Dan ben je zwanger
Dan ben je zwanger
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quizvraag
Hoe voorkom je een zwangerschap?
A
voorbehoedsmiddel gebruiken
B
"voor het zingen de kerk uit"
Slide 18 - Quizvraag
Wat is een voorbehoedsmiddel?
A
condoom
B
de pil
C
spiraaltje
Slide 19 - Quizvraag
Wat kun je doen bij een noodgeval?
A
niks
B
morning-afterpil
Slide 20 - Quizvraag
en dan nu.....
A
????
B
!!!!
