P4 Intro H4A voorkennis GS Koninkrijk de Nederlanden
1 / 40
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
1. Dit is Willem van Oranje.
A
GOED
B
FOUT
Slide 3 - Quizvraag
d. Wat betekent een verzorgingsstaat?
A
De overheid moet je bestaansrecht garanderen
B
De overheid moet je vrijheid garanderen
C
De overheid moet goed voor dieren zorgen
D
De overheid moet verzorgingshuizen openhouden
Slide 4 - Quizvraag
e. De basis van de verzorgingsstaat zijn ....
A
politieke en klassieke grondrechten
B
sociale grondrechten
C
klassieke grondrechten
D
politieke grondrechten
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Wie was Willem van Oranje ?
Slide 7 - Open vraag
2. Wie was Willem van Oranje (1533-1584)
A
De leider van de Nederlandse opstand tegen de Spanjaarden
B
De koning van Nederland
C
De leider van Spanje
D
Stadhouder van Nederland
Slide 8 - Quizvraag
3. Dankzij wie hebben wij nu allemaal een achternaam?
A
Adolf Hitler
B
Jozef Stalin
C
Napoleon Bonaparte
D
Winston Churchill
Slide 9 - Quizvraag
4. Wie was de baas in Nederland in 1806 ?
A
Lodewijk XIV
B
Willem van Oranje
C
Schimmelpenninck
D
Lodewijk Napoleon
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
5. 1581 is een belangrijk jaar want
A
met de Unie van Utrecht verenigden zich de opstandige gewesten.
B
met Unie van Atrecht gingen zuidelijke gewesten eigen weg.
C
Willem van Oranje werd vermoord.
D
Plakkaat van Verlatinghe erkende Filips II niet langer.
Slide 13 - Quizvraag
6. Wie was voor 1581 landsheer over de Nederlanden
A
Willem van Oranje
B
Napoleon
C
Filips II
D
Margaretha van Parma
Slide 14 - Quizvraag
Wanneer wordt Koning Willem 1
(NL= koninkrijk) gekroond?
(NL= koninkrijk) gekroond?
A
1800
B
1805
C
1814
D
1848
Slide 15 - Quizvraag
Hoe heette Nederland van 1806-1815?
A
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
B
Bataafse Republiek
C
Koninkrijk Holland
D
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Slide 16 - Quizvraag
Wie was de baas in Nederland in 1806 ?
A
Lodewijk XIV
B
Willem van Oranje
C
Schimmelpenninck
D
Lodewijk Napoleon
Slide 17 - Quizvraag
1848
A
Koninkrijk
B
Parlementaire democratie
C
Absoluut vorst
D
Bataafse Republiek
Slide 18 - Quizvraag
Wat was nu precies de overgang in 1848 ?
Slide 19 - Open vraag
1848
A
Koninkrijk der Nederlanden
B
Grondwet van Thorbecke
C
Industriële Revolutie bereikt NL
D
Algemeen Kiesrecht in NL
Slide 20 - Quizvraag
In 1848 heeft Thorbecke de grondwet geschreven. Thorbecke schreef: 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.'
Thorbecke was ...
Thorbecke was ...
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist
Slide 21 - Quizvraag
Waarom was thorbecke tegen het algemeen kiesrecht?
omdat Thorbecke....
omdat Thorbecke....
A
vrouwen minderwaardig vond
B
dacht dat burgerij zelf voordeel wilde halen
C
dacht dat niet iedereen slim genoeg was
D
bang was voor heerschappij van een dictator
Slide 22 - Quizvraag
Wat is géén standpunt van de liberale stroming?
A
De grondwet moest de macht van de koning beperken
B
De wet moest voor iedereen gelijk zijn
C
De autoritaire orde moest worden hersteld
D
Geen bemoei- en regelzucht van de overheid
Slide 23 - Quizvraag
Welke politieke stroming heeft jouw voorkeur en waarom ?
Slide 24 - Open vraag
Welke politiek stroming heeft jouw voorkeur ?
A
liberale stroming
B
christen-democratische stroming
C
sociaal-democratische stroming
D
ecologische stroming
Slide 25 - Quizvraag
In Nederland bestaat de trias politica.
De trias politica betekent
De trias politica betekent
A
de invloed van politieke partijen
B
de mensenrechten en plichten.
C
de scheiding van de politieke macht.
D
vrije en geheime verkiezingen.
Slide 26 - Quizvraag
Welke uitspraak over machtenscheiding is NIET waar?
A
De rechterlijke macht bepaalt wat strafbaar is
B
Ministers hebben de wetgevende en uitvoerende macht
C
De wetgevende macht kan wetswijzigingen voorstellen
D
De rechterlijke macht is onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht
Slide 27 - Quizvraag
De liberale stroming:
A
Komt op voor de ondernemers. Vindt vrijheid erg belangrijk
B
draait om het verbeteren van het milieu
C
Baseert zich op de Bijbel en de christelijke traditie
D
komt op voor solidariteit
Slide 28 - Quizvraag
Een partij in de liberale stroming is van mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden via:
A
de overheid
B
het marktmechanisme
C
via vrijwilligers- en charitas organisaties
D
de rechter
Slide 29 - Quizvraag
Een doel van sociaal-democratie is?
A
Gelijkwaardigheid
B
Eerlijke verdeling van inkomens
C
Respect voor het Woord van God (de Bijbel)
D
Bedrijven zomin mogelijk belastingen opleggen
Slide 30 - Quizvraag
De belangrijkste doel voor het sociaal-democratie is...
A
Mensen helpen met bedrijven
B
Mensen helpen die meer te besteden hebben
C
Helpen met gezinnen en kinderen
D
De zwakkeren helpen met weinig geld
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een christen-democratie?
A
democratie zoals we dat kennen
B
het christelijk geloof en de bijbel als uitgangspunt
C
solidariteit voorop
D
vrijheid is erg belangrijk
Slide 32 - Quizvraag
Bij de Christen-Democratie hoort...
A
Rentmeesterschap
B
Minder Markt
C
Gelijkwaardigheid
D
Oude tradities doorbreken
Slide 33 - Quizvraag
Het doel van christen-democratie is:
A
Eerlijke verdeling van de inkomens
B
Respect voor het Woord van God
C
Bescherming van vrijheid voor mensen om te doen wat ze willen
D
De aarde door God gegeven bewaren
Slide 34 - Quizvraag
Wanneer was er algemeen kiesrecht in Nederland?
A
1894
B
1917
C
1919
D
1924
Slide 35 - Quizvraag
Wat is verzuiling
A
De scheiding tussen katholieken en protestanten
B
Een in groepen verdeelde samenleving
C
Een strijd om kiesrecht
D
Onderdeel van industrialisatie
Slide 36 - Quizvraag
Welke uitspraak over de verzuiling
is NIET waar?
De verzuiling ...
is NIET waar?
De verzuiling ...
A
ontstond in de politiek
B
ontstond in 1917 door de schoolstrijd
C
bestond voornamelijk uit eigen organisaties
D
bestond uit 4 zuilen
Slide 37 - Quizvraag
Wat is ontzuiling?
A
Na WO2 het land weer opbouwen nadat het verwoest wast
B
Stemmen op een zuil dat niet bij jouw godsdienst past
C
Dat je dagelijks leven steeds minder wordt bepaald door je godsdienst
D
Dat de samenleving steeds minder wordt opgedeeld in religie
Slide 38 - Quizvraag
Wat is een oorzaak voor ontzuiling?
A
opkomst jeugdcultuur
B
confessionalisme
C
NSB
D
ontkerkelijking
Slide 39 - Quizvraag
Wat wordt er bedoeld met:
ONTZUILING
ONTZUILING
A
het opnieuw verdelen van de zuilen
B
de opkomst van de verzuiling
C
het verdwijnen van de zuilen
D
de opkomst van 1 nieuwe zuil
