Vragers en aanbieders - H5 - Zelfstest

Hoofdstuk 5
Hoe reageren we op veranderingen van prijs en inkomen???

Elasticiteit!!

Belangrijke formules? 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
Hoe reageren we op veranderingen van prijs en inkomen???

Elasticiteit!!

Belangrijke formules? 

Slide 1 - Tekstslide

5.35 - vliegreizen
De prijselasticiteit van alle vliegreizen samen is -0,6. 

Stel dat er een accijns wordt geheven waardoor de prijs met 10% stijgt. 

Bereken met hoeveel procent de totale vraag naar vliegreizen nu afneemt als de prijs met 10% stijgt.

Slide 2 - Tekstslide

Ev = -0,6, prijs stijgt 10%
Bereken met hoeveel % de totale vraag naar vliegreizen afneemt.

Slide 3 - Open vraag

Prijselasticiteit verschil
De prijselasticiteit voor zakelijke reizen is -0,1 en die voor vakantiereizen is -1.

Verklaar waarom de vraag naar zakenreizen veel minder prijsgevoelig is dan die van vakantiereizen!

Slide 4 - Tekstslide

Prijselasticiteit
De prijselasticiteit voor zakelijke reizen is -0,1.

Gemiddelde prijs: €1000, 100.000 zakenreizen per dag.

Stel dat de prijs met 10% stijgt. 
Hoeveel zakenreizen worden er gedaan ná deze prijsstijging?

Slide 5 - Tekstslide

Stel dat de prijs met 10% stijgt.
Hoeveel zakenreizen worden er gedaan ná deze prijsstijging?

Slide 6 - Open vraag

Prijselasticiteit
De prijselasticiteit voor zakelijke reizen is -0,1.
Gemiddelde prijs: €1000, 100.000 zakenreizen per dag.
Stel dat de prijs met 10% stijgt. 
Hoeveel zakenreizen worden er gedaan ná deze prijsstijging?
-0,1 = (x/10%) = -1%

100.000 *0,99 = 99.000

Slide 7 - Tekstslide

Prijselasticiteit
Gemiddelde prijs: €1000, 100.000 zakenreizen per dag.
Hoeveel zakenreizen worden er gedaan ná deze prijsstijging?
100.000 *0,99 = 99.000

Bereken dan nu de omzet voor en na de prijsverhoging. 
Is de omzet gedaald of gestegen?

Slide 8 - Tekstslide

Is de omzet nu gedaald of gestegen?
A
Gedaald
B
Gestegen

Slide 9 - Quizvraag

Prijselasticiteit
Gemiddelde prijs: €1000, 100.000 zakenreizen per dag.
Na de stijging: 100.000 *0,99 = 99.000

Bereken dan nu de omzet voor en na de prijsverhoging. 
Is de omzet gedaald of gestegen?
Was: 100.000*€1.000 = €100.000.000
Wordt: 99.000*€1.100 = €108.900.000

Slide 10 - Tekstslide

Verklaar deze omzetstijging:

Slide 11 - Tekstslide

Inkomen stijgt met 10%, vraag naar goed X stijgt met 15%, dan is er sprake van een...
A
Inferieur goed
B
Primair goed
C
Luxe goed
D
Abnormaal goed

Slide 12 - Quizvraag

Bij een primair goed is het verband tussen inkomen en vraag inelastisch
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Bij een luxe goed daalt de vraag als en inkomen stijgt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Als produceren of consumeren leidt tot opbrengsten of kosten bij anderen, spreken we van externe effecten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Prijselasticiteit is -0,5.
Dit betekent dat...
A
Als P -10%, dan Qv +5%
B
Als P +10%, dan Qv +5%
C
Als p met 10 stijgt, Qv met 5 stijgt
D
Als Qv met 10% moet stijgen, prijs met 5% moet dalen

Slide 16 - Quizvraag

Qv = -30P + 300 Prijs: €4 naar €5.
Prijselasticiteit van gevraagde hoeveelheid:
A
-30
B
-1,5
C
-1
D
-0,67

Slide 17 - Quizvraag

Ev = -0,6. Prijs stijgt van €10 naar €12.
Vraag was: 120.000 stuks. Hoeveel is nu de vraag?
A
80.000
B
105.600
C
112.800
D
118.500

Slide 18 - Quizvraag

En dan nu..
Zelf aan de slag: 
zelftest 5.24, 5.27 t/m 5.34

Leren / vragen stellen!!

Slide 19 - Tekstslide