6.11

Lezen
6.11. Is de winkel open?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen
6.11. Is de winkel open?

Slide 1 - Tekstslide

Wat koop je allemaal in de winkel?

Slide 2 - Woordweb

Lees

Slide 3 - Tekstslide

open
  • open <----> dicht
  • zin: Het is warm in de klas. Zet het raam maar open

Slide 4 - Tekstslide

spullen
  • het eigendom van iemand
  • = verschillende dingen
  • verkleinwoord: spulletjes
  • Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
  • Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?

Slide 5 - Tekstslide

gesloten
Dicht
Niet open
Zin: de supermarkt is op zondag gesloten. 
Zin: De school is gesloten, want het is vakantie!

Slide 6 - Tekstslide

brengen
pakken en meenemen
sturen
Zin: Ik breng mijn zusje met de auto naar werk. 
Zin: Juf Arslan brengt cadeautjes voor de leerlingen. 

Slide 7 - Tekstslide

ophalen
  • Mijn vader gaat mijn zusje
    van school ophalen.
  • knipwerkwoord:
    ik haal op, wij halen op.
  • Zin: Ik haal mijn zusje op. 
  • Zin: Wij halen onze boeken op van school. 

Slide 8 - Tekstslide

de feestdag
  • een dag waarop je iets viert;
  • is vaak elk jaar;
  • niet altijd op dezelfde datum!
  • zin: Op de foto zie je de Nederlandse feestdagen.

Slide 9 - Tekstslide

bestellen
  • iets laten komen en daarvoor betalen
  • je kunt eten bestellen en ook dingen
  • Zin: Via de telefoon wil ik graag eten bestellen.
  • Zin: Wij bestellen onze meubels via de computer.

Slide 10 - Tekstslide

behalve
  • maar niet
  • uitgezonderd
  • zonder
  • Zin: Iedereen mocht naar huis, behalve ik.

Slide 11 - Tekstslide

toch
"Toch" gebruik je als je iets zegt dat anders is dan je verwachtte of als je iets bevestigt.
zinnen:
Het regent, maar we gaan toch naar buiten.
Ik dacht dat hij niet zou komen, maar hij is toch gekomen.







Slide 12 - Tekstslide

online
  • verbonden met het internet
  • zin: Zullen we chatten? Ik ben nu online

Slide 13 - Tekstslide

openingstijden
Openingstijden zijn de uren waarin een winkel, restaurant of bedrijf open is en je er naartoe kunt gaan.

Voorbeeldzinnen:
🔹De openingstijden van de winkel zijn van 9 uur tot 18 uur.
🔹We willen weten wat de openingstijden van het museum zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Maak één zin.

Slide 15 - Open vraag

Maak één vraag.

Slide 16 - Open vraag