werkw tt en meervoud/quiz/AF 13/4

Programma
Practise conversation 10 min
The conjugation of verbs repeat 15 min
pauze
Plurals ending with -en 's or -s

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Programma
Practise conversation 10 min
The conjugation of verbs repeat 15 min
pauze
Plurals ending with -en 's or -s

Slide 1 - Tekstslide

Practise conversation
Talk about your home.
Use these sentences:
Hoe ziet jouw huis eruit? Wat vind je leuk aan jouw huis? Wat vind je niet leuk aan jouw huis?
Take turns.

Slide 2 - Tekstslide

The stem of a verb

You can find the stem of a verb by chopping of -en; what is left over is the stem:




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 3 - Tekstslide

The stem of a verb
Sometimes the stem looks odd:


geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 4 - Tekstslide

The stem of a verb
When you write down the verb, you conjugate to the ik-form:


geloven - en = gelov -  ik-form = geloof

reizen - en = reiz -  ik-form = reis

lopen - en = lop -  ik-form = loop


Slide 5 - Tekstslide

What is the stem / ik-form of
zingen

Slide 6 - Open vraag

The finite verb in the present:
When the finite verb is in the present time, there are 3 options:

Slide 7 - Tekstslide

1. Stem

Singular ik-vorm or jij behind:

write only the stem


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 8 - Tekstslide

2. Stem + T

Singular in other forms:

write stem + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 9 - Tekstslide

3. Entire verb:
In plural you write the entire verb:

wij lopen

zij fietsten

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 10 - Tekstslide

What rule applies in the ik-form?
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 11 - Quizvraag

What rule do you apply when jij is behind the verb?

A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 12 - Quizvraag

What rule applies with the jullie form:
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 13 - Quizvraag

Questions?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Plurals ending with 's, s or -en

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer maak je meervouden met 's?

Slide 18 - Open vraag

Wat is goed?
A
geintjes
B
geintje's

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed?
A
cameras
B
camera's

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed?
A
machines
B
machine's

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed?
A
menus
B
menu's

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed?
A
tvs
B
tv's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
OLIFANT
A
olifantjes
B
olifantje
C
olifanten
D
olifantten

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
KOEKENPAN
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van
KAAS
A
kaazen
B
kazen
C
kaasen
D
kasen

Slide 26 - Quizvraag

Do the exercises in les 8 

Slide 27 - Tekstslide

Anne Frank
Lezen en vlogboek

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide