Deze jongen staat werkelijk voor niets. (voor niets = vv)De genodigden stonden voor een gesloten deur. (voor een gesloten deur = plaats = bwb)
Zij hingen aan zijn lippen. (aan zijn lippen = vv)
De jas hangt aan de kapstok. (aan de kapstok = plaats = bwb)
Zij heeft veel plezier in haar nieuwe baan. (in haar nieuwe baan = vv)
Zij werkt heel vaak in de mediatheek. (in de mediatheek = plaats = bwb)
Zij wacht op haar vriendinnen. (op haar vriendinnen = vv)
Hij wacht op het schoolplein. (op het schoolplein = plaats = bwb)