Duits 9 einkaufen -paragraaf A sehen- KGT

Duits 9 einkaufen-A  sehen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Duits 9 einkaufen-A  sehen

Slide 1 - Tekstslide

Herzlich Willkommen! 2C

Slide 2 - Tekstslide

Herzlich Willkommen! 2D

Slide 3 - Tekstslide

Lernziele 9 Einkaufen - A - lesen
Vandaag in de les: leerdoel 
- dat je een eenvoudige tekst over winkelen kunt begrijpen
- vervoegen werkwoorden zijn (sein) en hebben (haben)
- woordjes bij deze paragraaf A oefenen
- quiz lessonUp
- ga verder met slim stampen


Slide 4 - Tekstslide

huiswerk; schrijf in je agenda
huiswerk voorzover in les niet af   

- de opdrachten van hoofdstuk 9   -A sehen 1 & 2 maken online
- slim stampen
- oefentoets maken online




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil?
einkaufen
shoppen

Slide 9 - Sleepvraag

Brot
Parfum
Saft und Bier
Eis
Kleidung
Obst und Gemüse
Bücher
Torten
die Metzgerei
das Modegeschäft
die Drogerie
der Supermarkt
der Obst- und Gemüseladen
die Buchhandlung
die Eisdiele/der Eissalon
die Konditorei
die Bäckerei
Fleisch

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Video

Kann ich Ihnen helfen?
Wieviel kostet das?
Kan ich bar zahlen?
Sonst noch etwas?
Ist das alles?
Kan ik u helpen?
Hoeveel kost dat?
Kan ik contant betalen?
Anders nog iets?
Is dat alles?

Slide 12 - Sleepvraag

Ich brauche ein Kilo Tomaten.
Brauchen Sie eine Tasche?
Sie können hier nur mit Karte zahlen.
Das macht zusammen 25,30€ bitte. 
Sie können hier nur bar zahlen. 
Ik heb een kilo tomaten nodig. 
Heeft u een tas nodig? 
U kunt hier alleen pinnen. 
Dat is bij elkaar 25,30€ alstublieft. 
U kunt hier alleen cotant betalen. 

Slide 13 - Sleepvraag

Wo finde ich die Bäckerei?
Das ist aber günstig. 
Möchten Sie außerdem noch etwas?
Das ist mir zu teuer. 
Guten Morgen! Was wünschen Sie?
Waar vind ik de bakkerij?
Dat is goedkoop. 
Wilt u anders nog iets?
Dat vind ik te duur. 
Goedemorgen. Wat wenst u?

Slide 14 - Sleepvraag

werkwoord vervoegen - hebben (haben)

Slide 15 - Tekstslide

werkwoord vervoegen - zijn (sein)

Slide 16 - Tekstslide

was bedeutet "toll"
A
leuk
B
tol
C
raar
D
dom

Slide 17 - Quizvraag

vertaal het duurt "weer" een paar dagen.
A
wider
B
wieder

Slide 18 - Quizvraag

vertaal (ik heb de juiste) "maat" (besteld)
A
Mass
B
Masz
C
Grösse
D
grosse

Slide 19 - Quizvraag

was bedeutet "Laden"?
A
winkel
B
lade
C
(in)laden
D
winkels

Slide 20 - Quizvraag

was bedeutet "versuchen"?
A
verzoeken
B
verzaken
C
proberen
D
durven

Slide 21 - Quizvraag

die Konditorei
Metzger/Fleischerei
das Kaufhaus
die Drogerie
die Bäckerei
das Gemüse geschäft
der Supermarkt
das Kleidungs geschäft
die Eisdiele
de drogist
de supermarkt
de banketbakker
de ijssalon
de kledingwinkel
de slager
het warenhuis
de bakkerij
de groentewinkel

Slide 22 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm in:
Du _______ keine Ahnung.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
_______ ihr das gesehen?
A
habe
B
hast
C
hat
D
habt

Slide 24 - Quizvraag

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun

Slide 25 - Sleepvraag

vertaal 'hoe gaat het met je'?
A
wie geht es mit dir?
B
wie geht es mit dich?
C
wie geht es dich?
D
wie geht es dir?

Slide 26 - Quizvraag

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 27 - Quizvraag

huiswerk voorzover in les niet af
huiswerk voorzover in les niet af     
- de opdrachten van  hoofdstuk 9 -A sehen 1 & 2 maken online
- slim stampen
- oefentoets maken online

Dank jullie wel voor jullie aandacht


Slide 28 - Tekstslide

Afronden 9 - A- sehen
Afrondend in deze les:
- leerdoel om een  eenvoudige tekst over winkels te begrijpen
- nieuwe woordjes geleerd over winkelen
- quiz lessonUp = gedaan
- huiswerk van deze les is hopelijk af
- jullie hebben goed gewerkt.

Slide 29 - Tekstslide

Tschüss!
Bis zum nächsten Mal!

Slide 30 - Tekstslide

Sprachmittel
Bij der en das woorden → mein/dein

Bij die-woorden → meine/deine

Slide 31 - Tekstslide