In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
H26 Overige kostensoorten
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen waarom er periodiek wordt afgeschreven op vaste activa
Je kunt de hoogte van de periodieke afschrijving berekenen
Je kunt het afschrijvingspercentage per periode berekenen
Je kunt de boekwaarde en (resterende) levensduur berekenen
Je kunt voorbeelden benoemen van complementaire kosten en ermee rekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Afschrijven
Aanleiding: vaste activa worden minder waard door gebruik en het verstrijken van tijd.
Reden afschrijven: door periodiek af te schrijven worden de verwachte kosten van de waardedaling van de een vast actief verdeeld over de tijd dat we deze verwachten te gebruiken.
Slide 3 - Tekstslide
Formule periodieke afschrijving
A = aanschafprijs inclusief bijkomende kosten
R = restwaarde minus (sloop-)kosten
n = aantal termijnen
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld periodieke afschrijving
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeld periodieke afschrijving
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken het afschrijvingspercentage Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100%
Slide 7 - Tekstslide
Bereken het afschrijvingspercentage
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken het jaarlijkse afschrijvingspercentage Afschrijvingspercentage = periodieke afschrijving / A x 100% Afschrijvingspercentage = 6.000 / (39.000 + 1.000) x 100% = 15%
Slide 8 - Tekstslide
Opgave 29.2
a) (2.500.000-500.000)/(16x12) = € 10.416,67
b) 10.416,67/2.500.000 x 100% = 0,42%
Slide 9 - Tekstslide
Op een machine wordt € 400 per jaar afgeschreven, de levensduur is 5 jaar en de verwachte restwaarde is € 1.000. Bereken de oorspronkelijke aanschafprijs
timer
1:30
Slide 10 - Open vraag
De aanschafprijs inclusief bijkomende kosten van een auto is € 40.000 De afschrijving per jaar bedraagt € 5.000. Bereken het afschrijvingspercentage
timer
1:00
Slide 11 - Open vraag
Aanschaf machine op 1/1/2021 a € 260.000,- Levensduur 20 jaar, Restwaarde € 20.000,- Boekwaarde op 31/12/2025?
A
€ 180.000,-
B
€ 192.000,-
C
€ 200.000,-
D
€ 212.000,-
Slide 12 - Quizvraag
Bedrag wat je moet betalen
Kosten voor onderhoud, reperatie, verzekering
Economische levensduur
Technische levensduur
restwaarde
Aanschafwaarde
Complementaire kosten
Periode waarin het middel economisch rendabel is
Tijd waarin het productiemiddel nog werkt
Waarde die een middel heeft aan het eind van de economische levensduur
Slide 13 - Sleepvraag
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de restwaarde na 3 jaar
Slide 14 - Tekstslide
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de boekwaarde na 3 jaar Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving
Slide 15 - Tekstslide
Bereken de restwaarde
Auto aanschafprijs € 39.000, afleveringskosten € 1.000
Technische levensduur 10 jaar, economische levensduur 5 jaar
Restwaarde na 5 jaar € 10.000
Jaarlijkse afschrijving = € 6.000
Bereken de boekwaarde na 3 jaar Boekwaarde einde periode n = A - n x periodieke afschrijving Boekwaarde einde jaar 3 = 39.000 + 1.000 - 3 x 6.000 = € 22.000
Slide 16 - Tekstslide
Opgave 29.3
Afschrijving per jaar = (130.000 + 12.000 - 22.000)/5 = € 24.000 Waarde eind jaar 3 = 130.000 + 12.000 - 3 x 24.000 = € 70.000
Waarde eind jaar 3 = restwaarde + 2 x afschrijving per jaar = 22.000 + 2 x 24.000 = € 70.000
Slide 17 - Tekstslide
Opgave 29.6 + 29.8 B + C
timer
8:00
Slide 18 - Tekstslide
Opgave 29.6
De huidige waarde is 40% van de aanschafprijs, want er is 4 x 15% afgeschreven. 100/40 x € 18.000 = € 45.000
(€ 45.000 - € 4.500)/ € 45.000 x 100% = 90% 90%/15% = 6 jaar
Slide 19 - Tekstslide
Opgave 29.8 B + C
A (14.640.000 - 36.600.000)/36.600.000 x 100% = 60% 60/5 = 12 jaar dus 1-1-2008
B) (650.000 - 284.375)/2,5 = 146.250 146.250 / 650.000 x 100% = 22,5%
Slide 20 - Tekstslide
Complementaire kosten
zijn bijkomende kosten bijv. verzekering, onderhoud, reparatie, belastingen en interest
Interest wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen
Gem. geïnvesteerd vermogen = (A + R) / 2
Slide 21 - Tekstslide
Opgave 29.10 en 29.12
timer
12:00
Slide 22 - Tekstslide
Het OLZ koopt een printer voor € 5.000. De installatiekosten zijn € 50 De econ. levensduur is 5 jaar en de restwaarde is € 1.000 Bereken de interestkosten (2%) over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in € per jaar (afronden op 2 DECIMALEN, met € teken).
Slide 23 - Open vraag
Duurzaam productiemiddel
Aanschafwaarde
Restwaarde
Technische levensduur
Economische levensduur
Complementaire kosten
Boekwaarde
Afschrijving
Prijs om productiemiddel te kopen + de bijkomende kosten
Gebouwen, machines, transportmiddelen
Geschatte opbrengst aan het einde van de levensduur bij verkoop
Hoe lang een actief (productiemiddel) fysiek werkt.
Als een nieuw actief (productiemiddel) goedkoper dan het bestaande actief.
Alle kosten die samenhangen met het duurzame productiemiddel.
De waarde waarvoor het actief op de balans staat.
In de boekhouding tot uitdrukking brengen van waardevermindering
Slide 24 - Sleepvraag
De inventaris heeft een aanschafwaarde van €45.000 en een restwaarde van €4.500. De inventaris wordt in 10 jaar lineair afgeschreven. Bij aanschaf kwamen er €2.500 montagekosten bij. De interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van deze inventaris bedragen 1,75% over de gehele levensduur. Bereken de interestkosten.
Slide 25 - Open vraag
Aanschafprijs machine is op 1/1/2019 €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?
A
€30.000
B
€35.000
C
€40.000
D
€24.000
Slide 26 - Quizvraag
De inventaris heeft een aanschafwaarde van €45.000 en een restwaarde van €4.500. De inventaris wordt in 10 jaar lineair afgeschreven. Bij aanschaf kwamen er €2.500 montagekosten bij. De interestkosten over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van deze inventaris bedragen 1,75% over de gehele levensduur. Bereken de totale kosten voor de inventaris.
Slide 27 - Open vraag
Duurzame productiemiddelen
Interestkosten ( gemiste interestopbrengsten )
=
interestpercentage x gemiddeld geinvesteerd vermogen
oftewel
i% x A + R
2
Slide 28 - Tekstslide
Opgave 29.10
Machinekosten per product bestaan uit afschrijvingskosten, interestkosten en complementaire kosten
In dienstverlenende bedrijven worden de personeelskosten vaak omgerekend naar een arbeidsuurtarief per productief (door te berekenen) uur.
Arbeidsuurtarief = personeelskosten / aantal productieve uren
De totale personeelskosten voor een timmerman zijn € 40.000 op jaarbasis. De timmerman is 1.600 uur per jaar in dienst. Hiervan kan 80% doorberekend worden aan klanten.
Bereken arbeidsuurtarief
€ 40.000 / (0,8 x 1.600) = € 31,25
voorbeeld
Slide 34 - Tekstslide
Opgave 29.14 - klassikaal
Totale personeelskosten?
€ 1.800 + € 300 + € 24 + € 180 = € 2.304
Aantal productieve uren per maand?
0,8 x 160 = 128
Berekening
€ 2.304 / 128 = € 18
Slide 35 - Tekstslide
Factuurtarief
Het tarief wat gefactureerd wordt aan de klant is gebaseerd op het arbeidsuurtarief en wordt verhoogd met bijkomende kosten en een winstopslag.
Aandachtspunt: lees goed waarover de winstopslag wordt berekend.
Slide 36 - Tekstslide
Opgave 29.17
Eerder klaar? Maak opgave 29.18
timer
15:00
Slide 37 - Tekstslide
Opgave 29.15
Slide 38 - Tekstslide
Opgave 29.17
Slide 39 - Tekstslide
Overige kosten
Interestkosten
Kosten van grond
Kosten diensten van derden
Kosten van belastingen; uitzondering Btw, winst-, dividend- en inkomstenbelasting
Slide 40 - Tekstslide
29.6 Transferpricing
Business units
Shared service centers: afdelingen die werkzaamheden uitvoeren voor verschillende business units. Bijv.: onderhoud, IT, marketing, catering etc
Slide 41 - Tekstslide
29.6 Transferpricing
Transfer price is de prijs die afdelingen/ bedrijfsonderdelen elkaar in rekening brengen.
Marktgebaseerde transfer prijs
Kostengebaseerde transfer prijs (+ opslag?)
Onderhandelde transfer prijs (geen gedwongen afname van diensten binnen de eigen onderneming)
Internationaal belastingdienst: At arm's length = zakelijke prijs = meestal marktprijs
Slide 42 - Tekstslide
29.6 Transferpricing: royalties
Door business units royalty's (merkrechten) en vergoedingen voor diensten aan andere bedrijven in het buitenland te laten betalen wordt winstbelasting ontweken
Slide 43 - Tekstslide
Opgave 29.18
Eerder klaar? Beantwoord vragen van opgave 29.19
timer
5:00
Slide 44 - Tekstslide
Opgave 29.18
0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275
Slide 45 - Tekstslide
Opgave 29.18
0,5 x 0,07 x (2/12 x 210.000 + 3/12 x 320.000 + 3/12 x 270.000 + 3/12 x 330.000. = € 9.275
Slide 46 - Tekstslide
Opgave 29.19
1) juist
2) onjuist, want btw zijn geen kosten voor de onderneming. btw is terug te vorderen.
3) onjuist inkomstenbelasting is geen kostenpost, maar belasting over de winst