January 11

English Lesson January 11
Lesson goal:
- I can use the correct comparison
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

English Lesson January 11
Lesson goal:
- I can use the correct comparison

Slide 1 - Tekstslide

Check homework



Check 5+6  together (you need your book  or All Right online)

Other questions about your homework?

Slide 2 - Tekstslide

Watch BBC One minute news. Write down the different news items you hear. We are going to listen twice.

Slide 3 - Open vraag

Revision comparisons

On page 98 or page 128 of your book you can find the explanation

Slide 4 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 5 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 1 lettergreep:
- Comparative: -er
- Superlative: -est
old
older
oldest

Slide 6 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
gebruik dan -r en -st.
large
larger
largest
Spellingsregels:

2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
gebruik dan -ier en -iest.
happy
happier
happiest

Slide 7 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
hot
hotter
hottest
Spellingsregels:

3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
big
bigger
biggest

Slide 8 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Comparative: more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 9 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
famous
more famous
most famous
Zelfde regel geldt voor bijvoorbeeld: famous en boring
boring
more boring
most boring

Slide 10 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
good/well
better
best
Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)
bad/ill
worse
worst
much/many
little
more
less
most
least

Slide 11 - Tekstslide

Dad's car is much
than mine. (fast)

Slide 12 - Open vraag

I think scuba diving is
than climbing. (fascinating)

Slide 13 - Open vraag

She is the
tennis player of the world. (good)

Slide 14 - Open vraag

This suitcase is
than the others. (heavy)

Slide 15 - Open vraag

Any questions?

Slide 16 - Open vraag

Things to do
Do exercises 8+9+10 page 99 (unit 3.2)
Please work online!

Homework Tuesday:
8+9+10 page 99 (unit 3.2)
Study vocabulary 3.2 page 127 English - Dutch

Slide 17 - Tekstslide