Herhalingsles

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Wat moet je kennen? 
  • Woordsoorten doornemen
  • Extra opdrachten 

Uitdelen:
- Oefentoets
- Overzicht woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet je kennen?
Ik ken de volgende woordsoorten en kan deze vinden in een zin:

  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • lidwoord (lw)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • hulpwerkwoord (hww)
  • zelfstandig werkwoord (zww)
  • voorzetsel (vz)

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je kennen?
Ik ken de volgende woordsoorten en kan deze vinden in een zin:

  • persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
  • bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
  • Bijwoord (bijw.)

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht deze les
- Neem alle woordsoorten nog eens door (zie LessonUp)
- Maak de oefentoets van Grammatica Woordsoorten
Op papier


Klaar? 
Extra oefenen:
- Oefenboekje met opdrachten
- NN Online 'Trainen' Gram. Woordsoorten H1-6
- Lezen in je leesboek
- Poëzie

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling Woordsoorten
Op de volgende slides vind je nogmaals de theorie van alle woordsoorten die je moet kennen.

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 8 - Tekstslide


Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, die plant, ding of gevoel. 
  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord. 

> concreet zelfstandig naamwoord (czn): is iets wat je kunt aanraken: stoel, kauwgom
> abstract zelfstandig naamwoord (azn): geeft iets aan wat je niet kunt aanraken of wat niet bestaat: liefde, week, elfje
 

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoord (lw)

Slide 10 - Tekstslide

Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. 

  • bepaalde lidwoorden (blw): de, het
  • onbepaalde lidwoord (olw): een

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.
Bv. 'Wat een spannende film.' 
Spannende vertelt iets over het ZN film.

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: zegt van welke stof iets gemaakt is.
Bv. 'Een zilveren armband.'  

Slide 13 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord:
  • staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord
  • heeft vaak een korte en een lange vorm > sterk/sterke, droog/droge, gek/gekke
  • kent de 'trappen van vergelijking > gaaf-gaver-gaafst

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:
  • heeft maar één vorm en eindigt vaak op -en > koperen, houten.
  • Het staat altijd vóór het Z.N. 
  • Heeft géén trappen van vergelijking.




Slide 14 - Tekstslide

Bijwoord (bijw.)

Slide 15 - Tekstslide



Een bijwoord: geeft een plaats, tijd, (on)zekerheid, ontkenning aan.
Ook vraagwoorden als: hoe, waar, waardoor, wanneer. 
 
Een bijwoord zegt iets over:
  • een hele zin, een werkwoord (hard fietsen),
  • een bijvoeglijk naamwoord (heel mooi),
  • een ander bijwoord (heel erg mooi)

Slide 16 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)

Slide 17 - Tekstslide



Een voorzetsel: geeft een plaats, tijd, reden/oorzaak aan.
  • kast- of feestwoordjes
  • staat voor een voornaamwoord, zelfstandig naamwoord. 

Plaats: in de schuur, te Nijmegen, op het dak, bij mij.
Tijd: tijdens de pauze, gedurende de oorlog, na de les.
Reden/oorzaak: vanwege de dichte mist, door de kredietcrisis.


Slide 18 - Tekstslide



Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking.
Bv. 'Iemand op zijn nummer zetten' of 'Iets achter de hand
houden'

Let op: een deel van een splitsbaar werkwoord (aankijken, namaken, uitzwaaien) noem je geen voorzetsel! Dit hoort namelijk bij het werkwoord.


Slide 19 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Slide 20 - Tekstslide


Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 21 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)

Slide 22 - Tekstslide


Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 23 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)

Slide 24 - Tekstslide


Een zelfstandig werkwoord: heeft een duidelijke betekenis.  
  • Als een zin meerdere werkwoorden heeft, staat het zww meestal achteraan. 
  • Bijv.: lopen, opletten, zwemmen, rennen 


Slide 25 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)

Slide 26 - Tekstslide


Hulpwerkwoorden:
  • zijn alle overige werkwoorden in een zin
  • als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd een HWW.

Bijvoorbeeld: 'Ik had naar GTST kunnen kijken.'
had=hww, kunnen=hww, kijken = zww


Slide 27 - Tekstslide

Zinsdelen

Slide 28 - Tekstslide

Stappenplan zinnen ontleden
  1. Zoek de persoonsvorm
    Tijd veranderen
  2. Zinsdelen maken
    Zinsdeelproef: wat kan allemaal voor de pv?
  3. Onderwerp
    Wie/ wat + pv = onderwerp
  4. Werkwoordelijk gezegde
    - Alle werkwoorden (incl. PV)
    - 'te / aan het' horen er ook bij
    - Let op splitsbare werkwoorden (belde, op --> opbellen)
  5. Lijdend voorwerp
    - Wie/ wat + WG + OW = lijdend voorwerp
    - Niet elke zin heeft LV
    - Begint nooit met v.z. (op de kast / tijdens het feest)
  6. Meewerkend voorwerp 
    - Aan wie/ voor wie + WG + OW + LV
  7. BWB
    - Blijft over (plaats, tijd, reden, etc.)


Gister heb ik mijn potlood aan Bas gegeven. 

PV = heb
OW = ik
WG = heb gegeven
LV = mijn potlood
MV = aan Bas
BWB = gister

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
1. Maak een keuze:
- Oefentoets zinsdelen
- Oefentoets woordsoorten
2. Ga zelfstandig aan het werk
- Klaar? Nakijken

Slide 30 - Tekstslide

Nakijken
Telwoorden: opdr. 9 t/m 13 Kern + NN H4, opdr 4

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 4

 Wie (vr.vnw) kent hem niet?
(1) In 2017 (hoofdtelw) vierde (zww) Donald Duck zijn (bez.vnw) 65-jarig jubileum (zn). (2) Op 25 (hoofdtelw) oktober 1952 viel het (blw) eerste (rangtelw) weekblad op (vz) de (blw) deurmat, toen nog uitgegeven door (vz) het weekblad Margriet. (3) Abonnees (zn) van Margriet konden (hww) voor 15 cent ook wekelijks (bw) de Donald Duck ontvangen (zww).
(4) Donald was voor het eerst op het witte (bn) doek te zien in de korte Disneyfilm (zn) The Wise Little Hen uit (vz) 1934. (5) Hij had hier echter (bw) maar een bijrol (zn). (6) Ook zag deze (aanw.vnw) eend er nog heel (bw) anders uit dan de Donald Duck van nu: hij (pers.vnw) had een langere nek en snavel. (7) De eend werd (kww) al gauw heel populair. (8) Daarom (bw) besloot Walt Disney een strip (zn) te maken die alleen over Donald Duck zou gaan.

Opdracht 4
Wie (vr.vnw) kent hem niet?
(1) In 2017 (hoofdtelw) vierde (zww) Donald Duck zijn (bez.vnw) 65-jarig jubileum (zn). (2) Op 25 (hoofdtelw) oktober 1952 viel het (blw) eerste (rangtelw) weekblad op (vz) de (blw) deurmat, toen nog uitgegeven door (vz) het weekblad Margriet. (
3) Abonnees (zn) van Margriet konden (hww) voor 15 cent ook wekelijks (bw) de Donald Duck ontvangen (zww).
(4) Donald was voor het eerst op het witte (bn) doek te zien in de korte Disneyfilm (zn) The Wise Little Hen uit (vz) 1934. 
(5) Hij had hier echter (bw) maar een bijrol (zn). 
(6) Ook zag deze (aanw.vnw) eend er nog heel (bw) anders uit dan de Donald Duck van nu: hij (pers.vnw) had een langere nek en snavel. 
(7) De eend werd (kww) al gauw heel populair. 
(8) Daarom (bw) besloot Walt Disney een strip (zn) te maken die alleen over Donald Duck zou gaan.

Slide 36 - Tekstslide

Nakijken
Voegwoorden: opdr. 4 t/m 7 + NN H5, opdr. 5

Slide 37 - Tekstslide

Voegwoorden: opdr. 4 t/m 7 + NN H5, opdr. 5

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 5

Hoe (bw) ga ik open als (vgw) een (olw) boek?
Ik wil mezelf eens lezen, 
bladeren en (vgw) kijken
hoeveel pagina’s ik (pers.vnw) tel.
Of (vgw) ik een sprookje (zn) ben (kww)
of meer een studieboek.
Zou (hww) ik mij kopen (zww)?
Lenen bij (vz) de bieb (zn)?
Alleen stiekem (bw) lezen
hoe ik afloop (zww) en zachtjes
terugzetten in (vz) de kast?

Slide 39 - Tekstslide