- afsluiten voor andere dingen, de rust om te luisteren
- lichaamstaal (zithouding, oogcontact, rust)
- knikje, 'mimiek'
- luistergeluiden [hmhm]
- de ander laten uitpraten
- samenvatten / doorvragen
Slide 16 - Tekstslide
SOORTEN VRAGEN
- open vragen
- reflecterende vragen
- doorvragen
- gesloten vragen
- suggestieve vragen
- controlevragen
Slide 17 - Tekstslide
SOORTEN VRAGEN
- open vragen (Wat heb je gisteren gedaan?)
- reflecterende vragen (Wat verwacht je ervan?)
- doorvragen (Wat bedoel je daar precies mee?)
- gesloten vragen(Heb je een laptop bij je?)
- suggestieve vragen (Dat vind jij toch ook niet leuk?)
Slide 18 - Tekstslide
Controlevraag stellen
Als je zeker wilt weten dat je de ander goed hebt begrepen, kun je een controlevraag stellen:
- Begrijp ik het goed dat...
- Als ik je goed begrijp...
- Dus volgens jou moet ik nu...
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Wat is het doel van:
Je hebt een sollicitatiegesprek bij AH
Je spreekt de receptie aan over een vieze hotelkamer
Je praat met met je vriend(in) over afgelopen weekend
Je belt met een partycentrum omdat je deze graag wil reserveren voor een feest
Als beveiliger spreek je een bezoeker aan op roken op een plaats waar dat niet mag
Je legt je nichtje uit hoe ze jullie printer moet gebruiken
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het doel van:
informeren en overtuigen (formeel)
informeren en overhalen (formeel)
informeren (informeel)
informeren (formeel)
corrigerend (formeel)
instruerend (informeel)
Slide 24 - Tekstslide
Formeel vs informeel
Slide 25 - Tekstslide
Een informeel gesprek:
is niet officieel
voer je met mensen die je kent, zoals familie of vrienden
voer je met mensen die je ergens ontmoet
kan over van alles gaan: jezelf, een probleem, wat je wel en niet leuk vindt, je mening, wat je gisteren gedaan hebt
houd je ‘zomaar’ voor je plezier of omdat het zo uitkomt.
Slide 26 - Tekstslide
Formele gesprekken
Zakelijke gesprekken, waar bepaalde regels voor bestaan (en waar vaak bepaalde afspraken uit voortkomen).
zoals een voortgangsgesprek met je slb-er
een sollicitatiegesprek.
of een reservering bij een hotel
Slide 27 - Tekstslide
Mening
Je mening kun je onderbouwen met het aub-model>
-a: argument ("ik vind iets, omdat ...")
-u: uitleggen van argument (wat bedoel je precies)
-b: bijvoorbeeld (je geeft een vb dat je argument ondersteunt)
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Opdrachten maken
Ga naar Nu Nederlands (Noordhoff) gesprekken.
Je gaat verder in 2.5 sollicitatiegesprek of begint aan 2.6 functioneringsgesprek.
Slide 30 - Tekstslide
Heb je de lesdoelen behaald? *Je weet wat er nodig is om een gesprek te voeren *Je herkent de verschillende gespreksdoelen *Je weet wat de fasen in een gesprek zijn