Uitwerkingen opdracht 4 van hoofdstuk 6 'Lezen' (blz. 165, 166, 167)

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen theorie
- Welke tekst doelen ken je nog?
- Welke doelen kunnen illustraties hebben?
- Bespreken huiswerk opdracht 4 en 5 (blz. 165, 166 en 167)

Slide 2 - Tekstslide

Het doel van een tekst kan zijn
Doel van een tekst
Elke schrijver heeft een doel met zijn tekst en wat hij ermee wil bereiken. Er zijn vier tekstdoelen
1. amuseren, 
2. informeren, 
3. overtuigen en 
4. activeren.


Slide 3 - Tekstslide

Het doel van een illustratie kan zijn
  • Verfraaien
  • Aandacht trekken
  • Verduidelijken
  • Aanvullen

Slide 4 - Tekstslide

Het doel van een illustratie kan zijn
  • Verfraaien
Een illustratie die past bij de tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Het doel van een illustratie kan zijn
  • Aandacht trekken
Opvallende afbeelding die past bij de tekst en aandacht trekt.

Slide 6 - Tekstslide

Het doel van een illustratie kan zijn
  • Verduidelijken
Informatie uit de tekst wordt overzichtelijk in een schema of tabel weergegeven.

Slide 7 - Tekstslide

Het doel van een illustratie kan zijn
  • Aanvullen
De illustratie is een aanvulling op de tekst, zoals bijvoorbeeld een kaart of plattegrond.

Slide 8 - Tekstslide


Bespreken huiswerk
Opdracht 4 en 5 (blz. 166)

Slide 9 - Tekstslide

Zelf aan de slag





Pak je laptop en beantwoord de volgende vragen in LessonUp

Leesvaardigheid -> uitwerkingen opdracht 4 van hoofdstuk 6 Lezen

Slide 10 - Tekstslide


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren

Slide 12 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 13 - Quizvraag


Welk tekstdoel hoort bij de illustratie?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstdoel
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Anticiperen
D
Amuseren

Slide 15 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel van dit boek?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 16 - Quizvraag


Wat is het tekstdoel bij deze illustratie?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

Als je een tekst ziet die je wil (moet) lezen, wat doe je dan als eerste?
A
Van boven tot onder de tekst doorlezen.
B
De belangrijkste woorden markeren.
C
De titel, tussenkopjes en afbeeldingen bekijken.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is GEEN tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
verkennen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het doel van de
afbeelding?
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een recept?
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
opiniëren

Slide 21 - Quizvraag

Geef het doel aan van de afbeelding bij de tekst.
A
Verfraaien
B
Aandacht trekken
C
Verduidelijken
D
Aanvullen

Slide 22 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen (mening!)

Slide 23 - Quizvraag


Welk doel hoort bij de afbeelding?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen (mening!)

Slide 24 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen

Slide 25 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overhalen

Slide 26 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
activeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 28 - Quizvraag

'Toch'
is een signaalwoord voor een
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming
D
toelichting

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 30 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichtend tekstverband?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 31 - Quizvraag

De hoofdgedachte van een tekst is:
A
één woord of een paar woorden die aangeven waar de tekst over gaat
B
de mening van een lezer over de tekst
C
het eerste deel van een tekst
D
één volledige zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt

Slide 32 - Quizvraag

Wat is precies lezen?
A
Je leest de titel, tussenkopjes, de bron en de kernzinnen (eerste en laatste zinnen van alle alinea's).
B
Je leest het stukje dat je nodig hebt.
C
Je leest de tekst goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.
D
Je leest de titel, tussenkopjes, afbeeldingen, eerste en laatste alinea van de tekst.

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 34 - Quizvraag

Waar kijk je naar om het onderwerp van een tekst te bepalen?
Kies het meest volledige antwoord.
A
de titel en de tussenkopjes
B
vetgedrukte woorden en afbeeldingen
C
de eerste alinea en de titel
D
titel, afbeelding, tussenkopjes, vetgedrukte woorden

Slide 35 - Quizvraag

Wat is globaal lezen?
A
oriënterend lezen en de eerste en laatste alinea van de tekst lezen
B
oriënterend lezen en de eerste en laatste zinnen van alle alinea's lezen

Slide 36 - Quizvraag

Hoe vind je een deelonderwerp?
A
door precies te lezen
B
door zoekend te lezen
C
door globaal te lezen
D
door oriënterend te lezen

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de functie van de inleiding? Kies het meest geschikte antwoord.
A
de aandacht van de lezer trekken
B
een samenvatting van de inhoud van de tekst geven
C
de reden voor het schrijven van de tekst noemen
D
het onderwerp introduceren

Slide 38 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tekstverband met een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 39 - Quizvraag

'jaartallen en data' zijn signaalwoorden van een
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
toelichtend verband

Slide 40 - Quizvraag

'maar' is een signaalwoord. Bij welk verband hoort dit signaalwoord?
A
tegenstellend
B
toelichtend
C
chronologisch
D
opsommend

Slide 41 - Quizvraag

Succes met de voorbereiding voor de toets!

Slide 42 - Tekstslide