Par 7.1 BK
1 / 18
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn twee voorbeelden van collectieve goederen?
A
Straatverlichting
B
Fietspaden
C
Auto's
D
Telefoons
Slide 4 - Quizvraag
Wat is privatisering?
A
De overheid koopt een dienst of activiteit van een particulier bedrijf
om hier winst mee te maken.
B
De overheid stimuleert particuliere bedrijven om meer mensen in dienst te nemen.
C
De overheid verkoopt een dienst of activiteit aan een bedrijf in de particuliere sector.
D
De overheid beschermt het privévermogen van eigenaren van bedrijven in de particuliere sector.
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn accijns?
A
Loonbelasting en sociale premies die worden ingehouden op je brutoloon.
B
Een extra verbruiksbelasting op schadelijke producten.
C
De manier waarop iemand de klanken uitspreekt.
D
Een verplichte bijdrage die burgers en bedrijven aan de overheid betalen.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is subsidie?
A
Een financiële bijdrage van de overheid om burgers en bedrijven te stimuleren.
B
Hetzelfde als accijns.
C
Belasting die iedereen over zijn inkomen moet betalen.
D
Een watersport waarbij je op een surfplank staat en je jezelf voortbeweegt met een peddel.
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Bedrijven in de particuliere sector proberen winst te maken met de verkoop van goederen of diensten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Collectieve goederen zijn voorzieningen voor iedereen, betaald en geleverd door de overheid.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Wat is innovatie?
A
Het ontwikkelen van nieuwe productiemethodes of producten.
B
Een ander woord voor investeren.
C
Aanbieders van producten concurreren met elkaar op kwaliteit en prijs.
D
De verwachte inkomsten en uitgaven van het rijk komende jaar.
Slide 15 - Quizvraag
De gemeente is verantwoordelijk voor jeugdzorg en ouderenzorg.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Hoe noemen we de provincies, gemeentes en waterschappen?
A
Hogere overheden
B
Lagere instanties
C
Lagere overheden
D
Hogere instanties
