Engels, Quiz, Unit 4
1 / 33
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
mooi
A
beautiful
B
baeutiful
Slide 3 - Quizvraag
bijna
Slide 4 - Open vraag
soort
Slide 5 - Open vraag
photographer
Slide 6 - Open vraag
crisps
Slide 7 - Open vraag
van hout
Slide 8 - Open vraag
everywhere
Slide 9 - Open vraag
rock
A
huis
B
kei
Slide 10 - Quizvraag
discribe
A
beschrijven
B
geschreven
Slide 11 - Quizvraag
Present Simple is als
A
iets nu aan de gang is
B
iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
Slide 12 - Quizvraag
Present Continuous is
A
zo simpel mogelijk op schrijven
B
to be + ing
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
I ______ apples.
(eat)
(eat)
Slide 15 - Open vraag
She ____ the dog.
(walk)
(walk)
Slide 16 - Open vraag
They ____ home.
(go)
(go)
Slide 17 - Open vraag
My dog ____ like cats.
(do)
(do)
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
+ I _______ a game.
(to be + play)
(to be + play)
Slide 20 - Open vraag
- They _____ a village.
(to be + build)
(to be + build)
Slide 21 - Open vraag
+ Paul _______ a DVD.
(to be + watch)
(to be + watch)
Slide 22 - Open vraag
? ___ it ______good?
(to be + look)
(to be + look)
Slide 23 - Open vraag
- This monkey _______ bananas.
(to be + collect)
(to be + collect)
Slide 24 - Open vraag
? ____ we _______ together?
(to be + play)
(to be + play)
Slide 25 - Open vraag
What do you mean?
Slide 26 - Open vraag
Ik verveel me.
Slide 27 - Open vraag
my
Slide 28 - Open vraag
onze
Slide 29 - Open vraag
jouw
Slide 30 - Open vraag
jullie
