B 7.3 Vermogen

5.4. Vermogen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

5.4. Vermogen

Slide 1 - Tekstslide

Welke verbruikt meer energie?
of

Slide 2 - Tekstslide

Omzetten energie
Elektrische energie kun je omzetten in licht, warmte of beweging en omgekeerd.

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Wie heeft er meer energie gebruikt (Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 6 - Open vraag

Wie heeft er een groter vermogen
(Usain Bolt of Geoffrey Kipsang?)

Slide 7 - Open vraag

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen

Afkorting:

P


De eenheid van vermogen is:

Watt
(W) 

Slide 8 - Tekstslide

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 9 - Tekstslide

Aan het werk
Maak opgave 48 t/m 53

Slide 10 - Tekstslide

Vermogen berekenen

Slide 11 - Tekstslide

Filmpje elektrisch vermogen

Slide 12 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 13 - Tekstslide

Methode
1. Gegeven
2. Gevraagd
3. Formule (Binas)
4. Berekening
5. Antwoord + eenheid
Opdracht 1
timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

1. Gegeven
                         Spannning = U = 230 V
                         Stroomsterkte = I = 0,35 A
2. Gevraagd
                           Vermogen = P
3. Formule


4. Berekening


5. Antwoord

P=UI
P=80,5W
P=2300,35=80,5

Slide 15 - Tekstslide

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 16 - Quizvraag

500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW

Slide 17 - Quizvraag

Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R

Slide 18 - Quizvraag

Een gloeilamp is aangesloten op 230 Volt. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 0,2 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
200 V
B
46 W
C
8 mW
D
Geen idee

Slide 19 - Quizvraag

Een gloeilamp wordt aangesloten op een spanning van 24 V, de stroomsterkte door de lamp is 5 A. Wat is het vermogen van de lamp?
A
120 W
B
4,8 W
C
0,2 W

Slide 20 - Quizvraag

Aan het werk
Maak  t/m 60

Slide 21 - Tekstslide

Rendement
Het rendement geeft aan 
hoeveel procent 
van de totale energie 
wordt gebruikt voor 
nuttige energie.


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Energie-stroomdiagrammen

Slide 24 - Tekstslide

Er zijn drie mogelijkheden om je energiegebruik duurzamer te maken:
  • De toegevoerde energiesoort  
              Gebruik een duurzame bron.
  • Het apparaat
               Kies een apparaat met een hoog rendement
                (bv. LED lamp)
  • Geleverde energie
                 Beperk je energie vraag.


Slide 25 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met het rendement van een energie-omzetting?
A
Hoeveel winst je ermee maakt
B
Hoe zuinig het apparaat is
C
Hoeveel verlies aan energie er optreedt
D
Hoeveel procent nuttige energie het oplevert

Slide 26 - Quizvraag

Een zonnepaneel vangt zonlicht op en produceert 300 Watt aan elektrisch vermogen. 900 Watt van het zonlicht wordt niet omgezet in elektrische energie. Wat is het rendement?
A
25%
B
33%
C
300%
D
10%

Slide 27 - Quizvraag

Welke energieomzetting heb je in een zonnepaneel?
A
Elektrische energie in licht en warmte
B
Warmte in licht en elektrische energie
C
Licht in elektrische energie en warmte
D
Licht in chemische energie en elektrische energie

Slide 28 - Quizvraag

Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh

kWh = kilo Watt hour (uur)

oftewel

Het aantal 1000 Watt dat je per uur verbruikt

Slide 29 - Tekstslide

Bestudeer

Ga naar Overal Digitaal (link in Magister) Hfst 5.4

Bestudeer Vermogen en Energiegebruik

Ben je klaar met leren, werk dan verder in je werkboek 
timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide