haben / sein / werden und schwache Verben

das Präsens
de tegenwoordige tijd - schwache Verben
zwakke ww
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

das Präsens
de tegenwoordige tijd - schwache Verben
zwakke ww

Slide 1 - Tekstslide

Wie ... das für Sie, Frau Petersen?
A
bin
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Präsens schwache Verben

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Jetzt werden wir üben. Hast du noch Fragen?

Slide 9 - Open vraag

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 10 - Quizvraag

Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben.
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen

Slide 11 - Quizvraag

..., während man schon alles (beherrschen).
A
beherrschst
B
beherrscht
C
beherrschen
D
beherrsche

Slide 12 - Quizvraag

Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 13 - Quizvraag

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 14 - Quizvraag

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 15 - Quizvraag

Oh, nein, so spannend, man (atmen) fast nicht mehr!
A
atment
B
atemt
C
atmt
D
atmet

Slide 16 - Quizvraag

Grammatik C
Fragewörter

Slide 17 - Tekstslide

.... machst du? - Ich mache meine Hausaufgaben.
A
Was
B
Wer
C
Warum
D
Wo

Slide 18 - Quizvraag

.... kommt Anna? - Sie kommt aus Italien.
A
Wo
B
Wie
C
Woher
D
Wann

Slide 19 - Quizvraag

..... heißt du? - Ich heiße Anna.

Slide 20 - Open vraag

..... ist das? - Das ist mein Bruder.

Slide 21 - Open vraag

Die Antworten
Was machst du? - Ich mache meine Hausaufgaben.
Woher kommt Anna? - Sie kommt aus Italien.
Wie heißt du - Ich heiße Anna.
Wer ist das? - Das ist mein Bruder.

Slide 22 - Tekstslide

Maak het meervoud, let ook op het lidwoord:
die Freundin

Slide 23 - Open vraag

Maak het meervoud, let ook op het lidwoord:
das Jahr

Slide 24 - Open vraag

Maak het meervoud, let ook op het lidwoord:
der Kopf

Slide 25 - Open vraag

Hast du jetzt noch Fragen?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide