Voorbereiding toets Lire

SLOTWEEK: LEESVAARDIGHEID
Ik kan Franse teksten lezen en begrijpen en vragen beantwoorden.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

SLOTWEEK: LEESVAARDIGHEID
Ik kan Franse teksten lezen en begrijpen en vragen beantwoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe moet je je voorbereiden?
A. Je moet de Nederlandse vertaling kennen van de volgende Franse woorden:
  1. Persoonlijke voornaamwoorden 
  2. Werkwoord ‘avoir’ 
  3. Woordjes  pagina’s 16, 17, 52, 53 
  4. Sleutelzinnen (=phrases-clés) pagina 54 
  5. Nummers: pagina 54 
  6. Dagen van de week

B. OEFENEN MET FRANSE LEESTEKSTEN 
EN VRAGEN!!

ALLEEN Fr -> Ne !!!!!
Het belangrijkste bij een leesvaardigheidstoets is dat je de Nederlandse vertaling weet van deze woorden. Voor deze toets moet je dus niet de Franse vertaling van deze woorden kennen. Dat is bij een leestoets namelijk onbelangrijk.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woorden leren Fr -> NE
in boek pagina's 16, 17, 52, 53, 54

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ken de Nederlandse vertaling van de persoonlijke voornaamwoorden
je / j' = ik
tu = jij
il = hij
elle = zij (enkelvoud)
on = wij
nous = wij
vous = jullie
ils/elles= zij (meervoud)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ken de Nederlandse vertaling van alle vormen van het werkwoord 'avoir' (= hebben)
J'ai = ik heb
Tu as = jij hebt
Il a = hij heeft
elle a = zij heeft
on a = wij hebben
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben
ils/elles ont = zij hebben

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ken de Nederlandse vertaling van de dagen van de week
Lundi = maandag
Mardi = dinsdag
Mercredi = woensdag
Jeudi = donderdag
Vendredi = vrijdag
Samedi = zaterdag
Dimanche = zondag

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefen met leesteksten en vragen
Tip: de teksten gaan over eenvoudige beschrijvingen van personen (leeftijd, woonplaats, familie etc.)

Als je een paar woorden in de tekst weet, kun je de betekenis van de rest raden door rustig en logisch na te denken. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TEXT: numéro un
LES PHOTOS DES VACANCES

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke woorden in tekst 1. 
Zoek eerst de juiste Nederlandse vertaling bij elk woord. 

1. bonjour 
2. maintenant               
3. je m'appelle  
4. j'habite à
5. j'ai treize ans  6. oncle      
7. mon frère  
8. tante
9. ma soeur 
10. cousin
11. mon père  
12. famille
13. ma mère
14.  je suis
15. nous avons  
a. ik ben 13 jaar
b. ik heet
c. oom
d. tante
e. mijn zus
f. hallo, dag
g. ik woon in 
h. neef
i. familie
j. ik ben
k. wij hebben
l. mijn moeder
m. nu
n. mijn broer
o. mijn vader
1. j'aime
2. on a 
3. et
4. beaucoup 
5. semaine
6. copains 
7. grands-parents            
8. c'est
9. parents
10. toujours 
11. avec
12. ici 
13. maison
a. het is
b. week
c. veel
d. altijd
e. ouders
f. grootouders
g. vrienden
h. en
i. we hebben
j. ik houd van
k huis
l. met
m. hier

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoordmodel
1. f
2. m              
3. b  
4. g
5. a
6. c     
7. n  
8. d
9. e 
10. h
11. o  
12. i
13. l
14. j
15. k  
1. j
2. i 
3. h
4. c 
5. b
6. g
7. f            
8. a
9. e
10. d 
11. l
12. m
13. k

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de tekst op de volgende slide. Schrijf de juiste naam bij elk nrs 1-6. 
Je mag één naam vaker gebruiken. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoordmodel tekst 1

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Text: numéro deux
Le Campeur de la semaine

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke woorden/zinnen in tekst 2. 
Zoek de juiste Nederlandse vertaling bij elk woord/zin. 

1. Tu habites où?
2. J'ai beaucoup de copains
3. avec
4. on joue
5. c'est une surprise
6. je suis
7. c'est amusant
a. met
b. wij spelen
c. ik ben
d. het is grappig/amusant
e. Waar woon jij?
f. Ik heb veel vrienden
g. het is een verrassing

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoordmodel
1. e
2. f
3. a
4. b
5. g
6. c
7. d

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de 3 zinnen die juist zijn 
volgens de tekst op de volgende slide: 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoordmodel tekst 2

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Text: numéro trois
Tu habites où?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke woorden in tekst 3. 
Vertaal deze woorden eerst in het Nederlands. 
Lees dan de vragen en zoek de antwoorden in de tekst. 
1. bonjour                      
2. aujourd'hui
3. je parle hollandais
4. il est mon frère
5. aussi
6. un peu
7. petit
8. je suis en France
9. avec
10. parents


a. vandaag
b. ook
c. een beetje
d. ik ben in Frankrijk
e. ouders
f. ik spreek Nederlands
e. hij is mijn broer
f. met
g. hallo, dag
h. klein


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antwoordmodel
1. g                    
2. a
3. f
4. e
5. b
6. c
7. h
8. d
9. f
10. e

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

salut
aujourd'hui
je parle hollandais
il est mon frère
aussi
un peu
petit
je suis en France
avec
parents
frère
je suis
j'ai quatorze ans

une copine
est
aussi
un peu
on parle
il a quinze ans



Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoordmodel tekst 3
  1. B
  2. C
  3. B
  4. A
  5. A

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies