TaalCompleet 4.8
1 / 34
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Wie is dit?
A
Tom
B
De pen
C
Hagelslag
D
De boterham
Slide 7 - Quizvraag
Wat ga je eten?
A
Tineke
B
De soep
C
Bas
D
Het bord
Slide 8 - Quizvraag
Wie is blij vandaag?
A
Ik
B
De tafel
C
De stoelen
D
Het water
Slide 9 - Quizvraag
Wat ga je doen?
A
Voetballen
B
Om 9 uur
C
Zes
D
De buurman
Slide 10 - Quizvraag
Wie zit op de stoel?
A
De kast
B
Anja
C
De stoel
D
Het water
Slide 11 - Quizvraag
_______ is moe?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel
Slide 12 - Quizvraag
_____ doe je?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Wanneer
Slide 13 - Quizvraag
_____ moeten we doen?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Wanneer
Slide 14 - Quizvraag
______ is boos?
A
Wie
B
Wat
C
Wanneer
D
Hoeveel
Slide 15 - Quizvraag
_____ poetst de tafel?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Hoeveel
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel boterhammen eet jij?
A
3
B
Hagelslag
C
bij het ontbijt
D
Nikki
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland
B
Omdat ik moe ben
C
Om 8 uur
D
Joerie
Slide 18 - Quizvraag
Waar is het station?
A
Om 6 uur
B
Hier, de eerste straat naar links
C
Om hij ziek is
D
De man
Slide 19 - Quizvraag
Hoeveel tomaten gaan er in de soep?
A
vanavond
B
acht
C
thuis
D
De mevrouw
Slide 20 - Quizvraag
Wanneer is de school klaar?
A
Omdat de juf boos is
B
Om 3 uur
C
Het station
D
De juf
Slide 21 - Quizvraag
Waar ga je naartoe?
A
Naar huis
B
Omdat ik honger heb
C
Om 10 uur
D
Het meisje
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer is het weekend?
A
Overmorgen
B
Omdat zij niet slapen
C
Op school
D
Als het zaterdag en zondag is
Slide 23 - Quizvraag
_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Hoeveel
Slide 24 - Quizvraag
_________ is het station?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wie
Slide 25 - Quizvraag
__________ mensen komen er eten?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wie
Slide 26 - Quizvraag
___________ is het vakantie? Over veel weken!
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wat
Slide 27 - Quizvraag
____________ suiker wil je in de thee?
A
Hoeveel
B
Wannneer
C
Waar
D
Wie
Slide 28 - Quizvraag
___________ is mevrouw Dijks?
A
Waar
B
Wanneer
C
Hoeveel
D
Wie
Slide 29 - Quizvraag
___________ hebben we de toets? Donderdag!
A
Waar
B
Wanneer
C
Wat
D
Wie
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde?
A
de docent - woont - waar?
B
de docent - waar - woont?
C
waar - de docent - woont?
D
waar - woont - de docent?
Slide 31 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde?
A
wie - de boodschappen - doet?
B
de boodschappen - doet - wie?
C
wie - doet - de boodschappen?
D
doet - wie - de boodschappen?
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde?
A
jij - drink - wat - 's ochtends?
B
wat - drink - jij - 's ochtends?
C
wat - jij - drink - 's ochtends?
D
drink - 's ochtends - jij - wat?
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde?
A
kosten - hoeveel - de peren?
B
de peren - kosten - hoeveel?
C
hoeveel - kosten - de peren?
D
hoeveel - de peren - kosten?
