Wet van Ohm

Elektrotechniek
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Elektrotechniek

Slide 1 - Tekstslide

  • een materiaal bestaat uit veel molecule deeltjes. 
  • een molecule bestaat uit een combinatie van atomen

Slide 2 - Tekstslide

  • Een elektrische stroom
  • Dat kan bijvoorbeeld met een magneet.
  • Om de stroom te duwen hebben we spanning nodig (kracht).
  • een apparaat biedt ook weerstand tegen de kracht.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • De leerling begrijpt wat is de Wet van Ohm en kan en een voorbeeld benoemen;
  • De leerling kan de formule van de Wet van Ohm toepassen en berekenen;
  •  De leerling weet de eenheid van de symbolen en kan ze juist toepassen;
  • De leerling kan de formule van de Wet van Ohm ombouwen en de formule toepassen;

Slide 4 - Tekstslide

GEORG Ohm

Slide 5 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wet van Ohm
R=IU

Slide 8 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 9 - Tekstslide

Wet van Ohm

Slide 10 - Tekstslide

Wet van Ohm
Wet van Ohm
R=IU
2=36

Slide 11 - Tekstslide

I=RU
3=26

Slide 12 - Tekstslide

U=IR
6=32

Slide 13 - Tekstslide

Hoe bepaal je de Spanning?
(kies de goede formule)
A
I=U/R
B
R=U/I
C
U=I*R
D
U=R*I

Slide 14 - Quizvraag

Hoe bepaal je de Stroom?
(Kies de goede formule)
A
I=U/R
B
R=U/I
C
U=I*R
D
I=R/U

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de eenheid van Spanning
A
Watt
B
ohm
C
ampere
D
Volt

Slide 16 - Quizvraag


R=IU
A
6 ohm /10 A= 0,6V
B
10A*6 ohm=60V
C
10 A/ 6 ohm = 1,66V
D
10A*10 A=100V

Slide 17 - Quizvraag

Een weerstand heeft een waarde van 4 Ω. Deze weerstand wordt aangesloten op een
spanning van 12 V. Hoe groot wordt de stroom door de weerstand?

Slide 18 - Open vraag

Wat is de wet van Ohm
A
R = I/U
B
R = U/I
C
R = U.I
D
R = P/I

Slide 19 - Quizvraag

Waar staat de U voor in de formule
R = U / I
A
weerstand
B
volt
C
spanning
D
stroomsterkte

Slide 20 - Quizvraag

U = I x R
Zet I vooraan
A
I = U / R
B
I = R / U
C
I = U x R
D
I = R x U

Slide 21 - Quizvraag

R = U/I dus I = U/R

De stroom door de weerstand
van 100 Ω is


A
0,10 A
B
0,15 A
C
0,20 A
D
0,30 A

Slide 22 - Quizvraag