herhalen thema 6

Thema 6
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 6

Slide 1 - Tekstslide

Match de adequate prikkel met het juiste zintuig
druk
zwaarte-
kracht
smaak-
stof
licht
lichte 
aanraking
drukzintuig
gezichts-
zintuig
evenwichts-
zintuig
smaakzintuig
tastzintuig

Slide 2 - Sleepvraag

Het oog

Slide 3 - Tekstslide

lens
iris
netvlies
zenuw
vaatvlies
Glasachtig lichaam
gele vlek

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Tekstslide

De lens van het oog kan van vorm veranderen (accomoderen).
Marieke kijkt naar een kaars in de verte, welke "vorm" hebben haar lensbandjes en haar lens?
A
lensbandjes: strak lens: bol
B
lensbandjes: strak lens: plat
C
lensbandjes: slap lens: plat
D
lensbandjes: slap lens: bol

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Accomodatie reflex
Veraf zien
Dichtbij zien

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De pupilreflex

Slide 10 - Tekstslide

Wat zie je hier?

Slide 11 - Tekstslide

Pupilreflex
De schakelcellen betrokken bij de pupilreflex bevinden zich in
A
de grote hersenen.
B
de kleine hersenen.
C
de hersenstam.
D
het ruggenmerg.

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde:
1
2
3
4
5
6
Prikkel
Receptor
Impuls
Hersenen
Impuls
Effector

Slide 13 - Sleepvraag

Hiernaast is een deel van een netvlies weergegeven. Van welke kant valt het licht op het netvlies?
A
Van boven en raakt eerst staafjes en kegeltjes
B
Van onder en raakt eerst gevoelszenuwcellen
C
Van links
D
Van rechts

Slide 14 - Quizvraag

Katten hebben weinig kegeltjes in hun netvlies. Wat is een nadeel?
A
ze accomoderen minder goed
B
minder zicht in het donker
C
kunnen minder kleuren zien
D
ze kunnen geen diepte zien

Slide 15 - Quizvraag

Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt?  Zet ze in  de goede volgorde.
glasachtig lichaam 
lens  
hoornvlies
netvlies 

Slide 16 - Sleepvraag

Wat is NIET waar?
A
het beeld op je netvlies is omgekeerd
B
compensatie blinde vlek door stereoscopie
C
blinde vlek ligt midden in het netvlies
D
compensatie blinde vlek door oogbewegingen

Slide 17 - Quizvraag

Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.

Slide 18 - Quizvraag

Welk zintuig ligt er niet in je huid?
A
Koude zintuig
B
Tastzintuig
C
Evenwichtszintuig
D
Drukzintuig

Slide 19 - Quizvraag

Verdeling staafjes 
en kegeltjes
Staafjes:
Kegeltjes
overal op netvlies
Gele vlek
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
zwart/wit, contrast
Kleur

Slide 20 - Tekstslide

Hoe heet de buitenste doorzichtige laag van het oog?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Hoornvlies
D
Pupil

Slide 21 - Quizvraag

Over welk soort zenuw gaat
een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw

Slide 22 - Quizvraag

de kleinste prikkel die een impuls veroorzaakt is
A
de adequate prikkel
B
gewenning
C
de impuls frequentie
D
de drempelwaarde

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Is dit een ethogram
en/of een protocol?
A
Zowel een ethogram als een protocol
B
Ethogram
C
Protocol
D
Geen van beiden

Slide 25 - Quizvraag

Een prikkel die steeds weer hetzelfde gedrag oproept het een ... ?
A
Inprenting
B
Sleutelprikkel
C
Supranormale prikkel
D
Inwendige prikkel

Slide 26 - Quizvraag

Zilvermeeuwen rollen eieren die uit het nest zijn gerold, weer terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij namaak-eieren, die veel groter zijn dan de eigen eieren, eerder in het nest rollen dan de eigen eieren. Zo’n namaak-ei heeft hetzelfde kleurpatroon als het eigen ei.
Wat is een supranormale prikkel voor het inrol-gedrag?
A
alleen het echte ei
B
alle eieren met spikkels
C
alle soorten eieren
D
alleen een groot namaak-ei

Slide 27 - Quizvraag

In de duinen langs de Nederlandse kust bevinden zich enkele kolonies met aalscholvers. De vogels van deze kolonies voeden zich vooral met vis uit zee, zoals spiering en schol. Aalscholvers beginnen in februari met hun voortplantingsgedrag. Ongeveer eind maart vindt de paring plaats. In februari nemen mannetjes-aalscholvers bij het zien van vrouwtjes bepaalde houdingen aan (zie de afbeelding).
Hoe wordt het gedrag in de afbeelding genoemd?

A
Baltsgedrag
B
Bronstgedrag
C
Overspronggedrag
D
Territoriumgedrag

Slide 28 - Quizvraag

Gedrags-verandering


Gedrag verandert (soms)
Leerprocessen spelen een rol


Slide 29 - Tekstslide

manieren van leren

Slide 30 - Woordweb

Wat is inprenting
A
leren door straffen en belonen
B
leren in een gevoelige periode
C
leren van soortgenoten
D
leren door trial and error

Slide 31 - Quizvraag

Een hond haalt de krant voor zijn baas.
Welk soort leergedrag heeft ervoor gezorgd dat de hond dit kan?
A
Inprenten
B
Trial-and-error (proefondervindelijk leren)
C
Conditioneren
D
Inzicht

Slide 32 - Quizvraag


Wat is sociaal gedrag?
A
een leeuw die een gnoe opeet
B
een kat die sist naar een hond
C
een leeuw die vecht met een andere leeuw
D
een man die zijn hond leert pootjes geven

Slide 33 - Quizvraag

Vormen van sociaal gedrag
  • Voortplantingsgedrag
  • Territoriumgedrag
  • Imponeergedrag
  • Conflictgedrag
  • Rangorde
  • Rolpatronen
  • Groepsgedrag

Slide 34 - Tekstslide


Welk sociaal gedrag is hier te zien?
A
dreiggedrag
B
voedingsgedrag
C
verzorgingsgedrag
D
baltsgedrag

Slide 35 - Quizvraag

Welke vorm van sociaal gedrag is dit?
A
Overspronggedrag
B
Imponeergedrag
C
Dreiggedrag
D
Territoriumgedrag

Slide 36 - Quizvraag

Dit is een vorm van 'sociaal gedrag'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Opdrachten





Slide 38 - Tekstslide

Aangeboren en aangeleerd gedrag
Aangeboren gedrag: Gedrag wat je al kan uitvoeren bij de geboorte (reflexen)

Aangeleerd gedrag: Gedrag wat je tijdens je leven aanleert of aangeleerd wordt

Slide 39 - Tekstslide

Aangeboren gedrag

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Leren - inprenting
Lorenz - 1903-1989
Gevoelige periode

Slide 42 - Tekstslide

Klassieke conditionering - verband tussen twee verschillende prikkels

Slide 43 - Tekstslide

Operante conditionering - leren door belonen en straffen

Slide 44 - Tekstslide

Wat is gedrag?
A
Alles wat een mens of dier weet
B
Lopen, iets pakken, lachen
C
Alles wat een mens of dier verkeerd doet
D
Alles wat mensen en dieren doen

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Bij het zien van een schaduw, sperren kuikens hun bek open...
A
Aangeboren gedrag
B
Aangeleerd gedrag

Slide 48 - Quizvraag

Wanneer je pas naast een spoorweg woont, hoor je elke voorbijrazende trein. Na verloop van tijd hoor je dit niet meer, omdat de trein geen betekenis voor je heeft...
A
Aangeboren gedrag
B
Aangeleerd gedrag

Slide 49 - Quizvraag

Een hongerige pad kreeg een levende zweefvlieg aangeboden (de zweefvlieg lijkt veel op een wesp). De pad at de zweefvlieg op. De pad kreeg vervolgens een levende wesp aangeboden. Toen de pad de wesp wilde opeten, stak de wesp. De pad liet de wesp daarna ongemoeid. Later kreeg de pad opnieuw een zweefvlieg aangeboden, hij reageerde niet. Een aangeboden huisvlieg werd wel opgegeten. Door welke manier van leren vermijdt de pad de zweefvlieg?

A
proefondervindelijk leren
B
inzicht
C
gewenning
D
imitatie

Slide 50 - Quizvraag

Koekoeken leggen hun eieren in het nest van een andere soort. De vogel die het nest heeft gemaakt treedt daarna op als pleegouder voor de jonge koekoek. Een koekoekvrouwtje legt haar eieren altijd in nesten van de pleegoudersoort waardoor ze zelf is grootgebracht. Door welk leerproces leren koekoeken welke soort als hun pleegouder is opgetreden?

A
Imitatie
B
Inprenting
C
Conditionering
D
Erfelijk bepaald

Slide 51 - Quizvraag

Deze vorm van leren is ook wel 'proefondervindelijk leren'
A
Conditionering
B
Trial and error
C
Inprenting
D
Gewenning

Slide 52 - Quizvraag