tekstsoorten, schrijfdoelen, tekstverbanden

Centraal
  • Tekstsoorten
  • Schrijfdoelen
  • Intenties, opvattingen, gevoelens schrijver
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Centraal
  • Tekstsoorten
  • Schrijfdoelen
  • Intenties, opvattingen, gevoelens schrijver
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 2 - Woordweb

Tekstsoorten
  • Uiteenzetting
  • Betoog
  • Beschouwing

Slide 3 - Tekstslide

Tekstsoort
Tekstdoel
Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Informeren
Overtuigen
Adviseren
Activeren
Amuseren

Slide 4 - Sleepvraag

Tekstsoorten

1) Informatieve tekst / Uiteenzetting


2) Betogende tekst / betoog


3) Beschouwende tekst /
     beschouwing

Tekst-/schrijfdoelen

1) Informeren
2) Uiteenzetten

3) Overtuigen
4) Tot actie aanzetten

5) Beschouwen, opiniëren

6) Vermaken

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken uiteenzetting
  • Objectieve tekst (feitelijk)
  • De lezer laten begrijpen wat de stand van zaken is of processen verduidelijken.

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken betoog
  • Subjectieve tekst.
  • Schrijver neemt standpunt in en beargumenteert dit.
  • Bedoeld om lezers te overtuigen.

Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken beschouwing
  • Zowel objectief als subjectief van aard.
  • Schrijver geeft interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging mee.
  • Bedoeld om lezer na te laten denken.

Slide 8 - Tekstslide

Intenties van de schrijver
Woordkeus en schrijfstijl zeggen veel over de intenties en gevoelens van de schrijver.

Let goed op de titel, de inleiding en het slot van de tekst.

Slide 9 - Tekstslide

Intenties van de schrijver
Voorbeelden van vragen:
  1. In welke alinea komt het standpunt van de auteur het duidelijkst naar voren?
  2. Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp het beste gekarakteriseerd worden?
    Bezorgd, kritisch, neutraal, afstandelijk, professioneel.
  3. Hoe zou je de toonzetting het beste kunnen typeren?
    Alarmerend, enthousiasmerend, prikkelend, spottend.

Slide 10 - Tekstslide

Tekststructuren:
Teksten zijn opgebouwd volgens een inleiding, middenstuk en een slot. 
Schrijvers streven ernaar om die volgens een bepaalde structuur die samenhangt met hun tekstdoel vorm te geven, zoals probleem-oplossingstructuur, argumentatiestructuur enz.
Er zijn 7 vaste tekststructuren.

Slide 11 - Tekstslide

stelling
argumenten voor
tegenargumenten
herhaling stelling
onderwerp
aspecten van het onderwerp
samenvatting
probleem
gevolgen
oorzaken
oplossingen
de beste oplossing
argumentatiestructuur
aspectenstructuur
probleem/oplossingstructuur
verklaringsstructuur
bepaald verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
verklaring/oorzaak/reden
samenvatting

Slide 12 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 13 - Sleepvraag

Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de relaties tussen verschillende delen van een tekst (bv. alinea’s of zinnen).
Zo kan een zin/alinea ingaan op een oorzaak:
           Het heeft al maanden niet meer geregend 
en een volgende zin/alinea op een gevolg. 
            Daardoor is de oogst van de boeren mislukt. 

Het verband: oorzaak-gevolg. 

Slide 14 - Tekstslide

Signaalwoorden
Het verband: oorzaak-gevolg. 

Signaalwoorden: door(dat), waardoor, te danken aan.

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden 
ook, bovendien → opsomming
maar, echter → tegenstelling
net als, hetzelfde → vergelijking
dat wil zeggen, bijvoorbeeld → uitleg/toelichting
als, indien → voorwaardelijk
met behulp van, om … te → doel-middel
vroeger, nu → chronologie (volgorde in de tijd)
dus, hieruit volgt → conclusie
kortom, om kort te gaan → samenvatting

Slide 16 - Tekstslide

Welke verband geeft het woordje 'kortom' aan.
A
Conclusie
B
Karakterisering
C
Samenvatting
D
Tijd

Slide 17 - Quizvraag

Welk verband geeft de formulering 'te wijten / te danken aan' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Reden
D
Voorbeeld

Slide 18 - Quizvraag

Hoewel
A
Opsomming
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Voorwaarde

Slide 19 - Quizvraag

Zoals
A
Voorwaarde
B
Voorbeeld
C
Tegenstelling
D
Opsomming

Slide 20 - Quizvraag

Afweging
A
Met zorg voor- en nadelen afwegen
B
Een andere mogelijkheid
C
Kant van een zaak van waaruit je iets bekijkt
D
Omstandigheid die invloed op iets uitoefent

Slide 21 - Quizvraag

Hypothese
A
veronderstelling die men als waarheid aanneemt of nog moet bewijzen
B
Feiten uit het verleden met gevolgen voor nu
C
Een opsomming van wat je kunt waarnemen
D
Onroerend goed als onderpand

Slide 22 - Quizvraag

Opdracht
Maak de opdracht over tekstverbanden + signaalwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Leg in eigen woorden uit wat functiewoorden zijn

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
aanbeveling
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
goedbedoelde raad
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 28 - Sleepvraag

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument

Slide 29 - Sleepvraag

In de jaren veertig werden de eerste medische experimenten gedaan rond de zogenoemde placebo-behandeling. Dat is een behandeling met een middel dat geen werkzaam element bevat, maar wel een waarneembare uitwerking heeft. Er bleek namelijk dat er wel degelijk lichamelijke werking uitgaat van zo'n placebo-behandeling.
A
Dit tekstgedeelte is een definitie.
B
Dit tekstgedeelte is een beoordeling.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 30 - Quizvraag

Zo 'n placebo-behandeling kan het toedienen van een pil tegen hoofdpijn zijn, die inderdaad de pijn van de patiënt vermindert, hoewel zo'n tablet slechts bestaat uit zetmeel of kalk. Het kan ook een schijnoperatie zijn bij een hartpatiënt. Of het geven van suikerpillen aan mensen die lijden aan slapeloosheid.
A
Dit tekstgedeelte is een definitie.
B
Dit tekstgedeelte is een beoordeling.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 31 - Quizvraag

De invoering van de Tweede Fase heeft geleid meer ontevredenheid van ouders en leerlingen over het reguliere dagonderwijs. Steeds meer ouders kiezen voor hun kinderen particuliere scholen, waar de 'vrijblijvendheid' nog niet heeft toegeslagen. Voor zo'n 20.000 euro per jaar biedt het Luzac College de ouders rust en de leerlingen een strakke begeleiding.
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een constatering.

Slide 32 - Quizvraag

Steeds indringender bemoeit de overheid zich tegenwoordig met het privéleven van de burger. Gold overheidsbemoeienis vroeger uitsluitend het terrein van het kwaad dat een individu anderen of het algemeen belang kan aandoen, tegenwoordig bemoeit de overheid zich ook steeds meer met kwaad dat iemand zichzelf kan aandoen. Denk daarbij aan gezondheidsschade door roken, drinken, te veel eten en te weinig bewegen. Verwant hieraan is het kwaad dat het (ongeboren) kind kan worden aangedaan. Ook hiervoor heeft de overheid een steeds uitgebreider pakket van maatregelen ontwikkeld. Het sleutelwoord voor al deze overheidsbemoeienissen luidt ‘preventie’. Dat is ook meteen de rechtvaardiging ervan: het is allemaal in het belang van de burger.
De eerste alinea van een tekst kan verschillende bedoelingen hebben. Wat is in deze tekst het meest van toepassing?
A
Een historisch overzicht van het tekstonderwerp.
B
Een indruk van het onderwerp van de tekst.
C
Een samenvatting vooraf van de rest van de tekst.
D
Een toekomstverwachting met betrekking tot het tekstonderwerp.

Slide 33 - Quizvraag

Een veel gehoord argument om ouderen zo snel mogelijk in een bejaardenoord te plaatsen is dat zij daar veel leeftijdgenoten om zich heer hebben. Bovendien worden er allerlei leuke dingen georganiseerd. Het is echter de vraag of ouderen niet liever 'n hun eigen huis tussen mensen van allerlei leeftijden wonen. En zouden mensen die toen ze thuis woonden nooit naar dansmiddagen en bingoavondjes gingen, in het bejaardentehuis ineens wel behoefte hebben aan dit soort vermaak? Ik betwijfel het.

A
probleemstelling
B
tegenwerping
C
voorbeeld
D
toelichting

Slide 34 - Quizvraag

In 2003 kondigde beginnend premier Balkenende aan dat “de gelijkheidsdeken die nu nog over onze kennissamenleving ligt, flink mag worden opgeschud”. In hetzelfde jaar liet Wouter Bos in een lezing weten dat de “gelijkheid een stap terug moet doen”. Op zijn beurt vond ook Mark Rutte dat “Nederland die gelijkheidsdeken moet afgooien”. Als huisvrouwen, bevangen door de voorjaarsschoonmaak, zo trekken de leiders van de drie grote partijen eensgezind ten strijde tegen ‘de gelijkheid’.
A
Dit tekstgedeelte is een anekdote.
B
Dit tekstgedeelte is een constatering.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.

Slide 35 - Quizvraag

Op Magister staat een document met korte tekstjes en vragen over functiewoorden.
Lees uit 2008-I de alinea's 3, 4, 5.
De multiple choice vraag volgt zo...

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Welke functie heeft alinea 5 ten opzichte van het voorafgaande tekstgedeelte,
de alinea’s 3 en 4?
Alinea 5 geeft
A
een conclusie
B
een samenvatting
C
een gevolg
D
een voorbeeld

Slide 38 - Quizvraag

Dus:
  • Tekststructuren --> wijze waarop tekst is opgebouwd.
  • Tekstverband --> wat meerdere tekstdelen met elkaar te
      maken hebben. Verbanden tussen alinea's of zinnen.
  • Signaalwoord --> geeft aan met welk tekstverband je te
     maken hebt; dit is de enige die in de tekst zelf staat.
  • Functiewoord --> vertelt wat de functie is van één tekstdeel.

Slide 39 - Tekstslide

Centraal
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden
  • Functiewoorden

Slide 40 - Tekstslide

Nu ik dit weet...
Wat ga ik nog doen?

Slide 41 - Woordweb

Meer oefenen ....
Met functiewoorden, zie document.
Vragen + antwoorden.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide