Maandag 6 april 2020
1 / 49
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat betekent:
aantrekkelijk
aantrekkelijk
A
dat iemand niet mooi is
B
dat iemand aardig is
C
dat iemand leuk of mooi is om te zien.
D
dat iemand iets aan trekt.
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
de droom
de droom
A
dat je slaapt
B
ander woord voor boom
C
wat je ziet als je slaapt
D
ander woord voor dom
Slide 5 - Quizvraag
Wat is:
de gymp
de gymp
A
B
C
D
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
lijden
lijden
A
dat je blij bent
B
dat je pijn hebt
C
dat je bang bent
D
dat je boos bent
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent:
de nek
de nek
A
B
C
D
Slide 8 - Quizvraag
Maak een zin met het woord:
aantrekkelijk
aantrekkelijk
Slide 9 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
de droom
de droom
Slide 10 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
de gymp
de gymp
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
lijden ( ik lijd, hij lijdt, wij lijden)
lijden ( ik lijd, hij lijdt, wij lijden)
Slide 12 - Open vraag
Maak een zin met het woord:
de nek
de nek
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Het meisje poetst haar tanden.
Het meisje denkt: ik maak mijzelf mooier.
Het meisje pakt de lippenstift.
Het meisje is blij met de make-up op haar gezicht.
Slide 15 - Sleepvraag
Slide 16 - Tekstslide
Vraag 1:
Welke kleuren heeft jouw kleding?
Mijn kleding........
Welke kleuren heeft jouw kleding?
Mijn kleding........
Slide 17 - Open vraag
Vraag 2:
Waarom vind jij kleding wel/niet belangrijk?
Waarom vind jij kleding wel/niet belangrijk?
Slide 18 - Open vraag
Vraag 3:
Hoe vaak ga jij naar de kapper?
Hoe vaak ga jij naar de kapper?
Slide 19 - Open vraag
Vraag 4:
In welke winkels koop jij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
In welke winkels koop jij graag kleren, schoenen, make-up of iets anders?
Slide 20 - Open vraag
Vraag 5:
In welke winkel zou jij nooit iets kopen? Waarom niet?
In welke winkel zou jij nooit iets kopen? Waarom niet?
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Wat is het BESTE antwoord?
Wat zoekt Els?
Wat zoekt Els?
A
Ze zoekt een modern huis met een grote woonkamer.
B
Ze weet het nog niet precies; een huurhuis of een koophuis.
C
Ze zoekt een huis van een makelaar.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het BESTE antwoord?
Wat vindt Tim van de huizen die Els mooi vindt?
Wat vindt Tim van de huizen die Els mooi vindt?
A
Hij vindt de huizen ook heel mooi.
B
Hij vindt de huizen veel te duur.
C
Hij wil in de Julianastraat blijven wonen.
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het BESTE antwoord?
Wat moeten Tim en Els betalen als ze een hypotheek nemen van de bank?
Wat moeten Tim en Els betalen als ze een hypotheek nemen van de bank?
A
De bank heeft geld genoeg, maar een hypotheek is niet gratis.
B
Ze moet 500.000 of 600.000 euro betalen.
C
Rente en aflossing, de kosten van de makelaar, de rekening van de bank en de belastingen
Slide 29 - Quizvraag
Waarom wil Els Bos een ander huis?
Slide 30 - Open vraag
Hoe heeft ze de folder met huizen gekregen?
Slide 31 - Open vraag
Hoe duur is het eerste huis dat Els kiest?
Slide 32 - Open vraag
Hoeveel kost het tweede huis?
Slide 33 - Open vraag
Waarom bekijkt Tim de huizen ook?
Slide 34 - Open vraag
In welke straat staat een leuk huis te huur?
Slide 35 - Open vraag
Wie woont al in dit huis?
Slide 36 - Open vraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Ik drink veel, want
Slide 39 - Open vraag
Ik eet veel, want
Slide 40 - Open vraag
Zij gaat naar school, want
Slide 41 - Open vraag
Ik bel het ziekenhuis, want
Slide 42 - Open vraag
Ik bel de tandarts, want
Slide 43 - Open vraag
Hij gaat naar bed, want
Slide 44 - Open vraag
Ik gebruik het woordenboek, want
Slide 45 - Open vraag
Zij gaat naar de slager, want
