H4 Literatuur 4: Poëzie

Welkom H4!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom H4!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. Boek 3; 10 minuten stil lezen!
  2. PTA bespreken en studiewijzer periode c
  3. Introductie poëzie
  4. Afsluiting en vooruitblik


Slide 3 - Tekstslide

Poëzie
of niet?

Slide 4 - Tekstslide

Poëzie
of niet?

Slide 5 - Tekstslide

Poëzie
of niet?

Slide 6 - Tekstslide

Poëzie
of niet?

Slide 7 - Tekstslide

Poëzie
of niet?

Slide 8 - Tekstslide

Literatuur 4: Poëzie
  • In poëtisch taalgebruik krijgt de inhoud van een boodschap extra lading en de vorm meer nadruk. Je kunt al het ware méér zeggen dan wat woorden letterlijk betekenen. 
  • Poëtische taal in gedichten wordt niet door iedereen begrepen en gewaardeerd. Sommigen vinden dat dichters 'vaag doen' en vragen zich af 'waarom ze niet gewoon zeggen wat ze bedoelen'.
  • Niets in een gedicht is toevallig, overal is over nagedacht en alles is gewikt en gewogen. 

Slide 9 - Tekstslide




a. Als het aan de kat lag, kocht ze Whiskas.
b. Er gaat niets boven Groningen.
c. U bent toe aan een Daewoo.
Poëtisch taalgebruik is een krachtig middel om het publiek met een bepaalde boodschap te bereiken. Wat is de boodschap van de volgende slogans en waarom verpakken de reclamemakers hun boodschappen in poëtische taal? 

Slide 10 - Open vraag

Functies van poëzie
  1. Aansluiten bij een bepaalde gelegenheid (bv. begrafenis, geboorte)
  2. Mimetische functie: gedichten die de werkelijkheid beschrijven (bv. toneel)
  3. Pragmatische functie: je kunt bijvoorbeeld iets leren van het gedicht (bv. gedichtjes voor kinderen)
  4. Expressieve functie: de uiting van gedachten en gevoelens van de dichter staat centraal
  5. Autonome functie: het gedicht staat op zichzelf (gedicht gaat over de poëzie/taal zelf)

Slide 11 - Tekstslide

Welke poëtica (passend bij een gebeurtenis,
mimetisch, pragmatisch, expressief of autonoom)
past bij het gedicht van Tom Lanoye, blz 141? En waarom?

Slide 12 - Open vraag

Welke poëtica (passend bij een gebeurtenis,
mimetisch, pragmatisch, expressief of
autonoom) past bij het gedicht van Vasalis?
En waarom?

Slide 13 - Open vraag

Gedichten lezen en schrijven
  • De betekenis van een gedicht ligt vaak buiten de tekst zelf, je zult als lezer hiernaar op zoek moeten gaan of als dichter zorgvuldig je woorden wegen om deze betekenis vorm te geven. 
  • Poëzie vergt dus een speciale lees- en schrijfhouding, waarbij het handig is als je het gereedschap van een dichter kent: de poëtische middelen.

Slide 14 - Tekstslide

Poëtische middelen
Context, presentatie, perspectief
Klank en ritme (regelbouw, rijm, metrum)
Beeldspraak (metaforen, homerische vergelijking, metonymia)
Stijlfiguren (herhalingen en opsommingen, tegenstellingen en ontkenningen, overdrijvingen en nuanceringen, spot, woordspelingen)

Aankomende lessen kijken we naar elk van bovenstaande poëtische middelen aan de hand van diverse gedichten.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht
Zoek (op internet, in het lokaal, in een dichtbundel) naar een gedicht dat je aanspreekt. Om welke reden dan ook.

Bespreek de gedichten in tweetallen en daarna in viertallen, welk gedicht is favoriet en waarom?

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: dinsdag  11 februari
  • Huiswerk: leren blz 140 en 141 in theorieboek en check het  leerdoel op blz 141 in je werkboek. Maken opdracht 7, blz 140.
  • Meenemen: Leesboek 3, kernboek (2x), schrift  en laptop
  • Programma: Poëzie

Slide 18 - Tekstslide