2021_week 40_2ha_les 1_herhaling ontleden en levend memory
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 55 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Du hast 3 min für:
Je hebt 3 min om:
te gaan zitten
jas uit
oortjes uit
mobiel in je tas
laptop gesloten op tafel
boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Slide 2 - Tekstslide
Was machen wir heute?
Wörter abfragen
Wiederholung Satzanalyse und 4e naamval
Hausaufgaben kontrollieren
Levend Memory Lektion 1, 2, 3 Seite 50
Slide 3 - Tekstslide
Am Ende der Stunde........
kannst du mindestens 3 deutsche Wörter von Lektion 1, 2 oder 3 benennen dadurch, dass wir Levend Memory spielen.
Slide 4 - Tekstslide
Wörter Lektion 1
die Mannschaft
der Traum
überraschen
der Zuschauer
das Tor
der Wettbewerb
de vereniging/club
deelnemen
hoewel
het sportveld
het team
de droom
verassen
de toeschouwer
het doel
der Wettbewerb
der Verein
teilnehmen
obwohl
der Sportplatz
Slide 5 - Tekstslide
Wiederholung Satzanalyse (zinsontleding)
Wat is ook alweer
een naamval?
Naamvallen zijn nodig om de functie van een zinsdeel aan te geven.
Welke zinsdelen ken je in het Nederlands?
Onderwerp, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde (Wat is het gezegde?)
Alle werkwoorden in een zin
Slide 6 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer?
1e naamval (Nominativ) =
3e naamval (Dativ)=
4e naamval (Akkusativ)=
het onderwerp
het meewerkend voorwerp
het lijdend voorwerp
Slide 7 - Tekstslide
Welke voorzetsels horen er bij de vierde naamval?
Voorzetsels met de 4e naamval (Präpositionen mit dem Akkusativ)
durch
für
gegen
ohne
um
door
voor
tegen
zonder
om
Als in een zin één van deze voorzetsels staat dan weet je dat het woord erachter een 4e naamval krijgt (lijdend voorwerp).
Bijvoorbeeld:
Wir fahren durch (der)den Tunnel.
Der Platz ist für (sein)seinen Vater.
Peter joggt eine Runde um (der)den Park.
Wat veranderd er in deze zinnen?
Slide 8 - Tekstslide
Je hebt gezien in de voorgaande zinnen dat het woord achter het voorzetsel veranderd.
Hoe weet ik nu of het woord dat voor het zelfstandig naamwoord staat, de 1e naamval of de 4e naamval krijgt als er geen voorzetsel in de zin staat?
Slide 9 - Tekstslide
Ontleden
Hoe vind je het onderwerp
1e naamval?
Hoe vind je het meewerkend
voorwerp 3e naamval?
Hoe vind je het lijdend voorwerp
4e naamval?
Wie of wat + gezegde (persoonsvorm) een persoonsvorm is een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen. Je kan het zinsdeel vervangen door hij.
AAN/VOOR WIE +gezegde+onderwerp. Aan hem of voor hem.
WAT+ gezegde+onderwerp. Je kan het zinsdeel vervangen door hem.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe kan ik weten hoe ik het woord voor het zelfstandig naamwoord moet veranderen?
der-Gruppe
Slide 11 - Tekstslide
ein-Gruppe
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Hausaufgaben kontrollieren
Seite 14, Aufgabe 10, 11 und 12
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Levend Memory
Twee personen gaan even op de gang staan. Zij zijn samen twee teams. Ze bekijken de woordjes van Lektion 1, 2, 3 op bladzijde 50.
De rest krijgt van mij een nummer 1t/m 13. Je zoekt je partner op met hetzelfde nummer.
Jullie kiezen samen een woord op het bord. De ene kiest het Nederlandse woord en de ander de Duitse vertaling.
De twee teams komen terug in de klas. Ze staan voor in de klas en het eerste team noemt de naam van een klasgenoot. Deze persoon zegt zijn woord. Dan noemt het eerste team nog een naam en deze persoon zegt zijn woord.
Als twee personen matchen sluiten zij aan bij team 1 of 2.