7/4 Tegenargumenten en weerleggingen - argumentatiestructuren

Nederlands

maandag 7 april
planning:

1. start P4

2. theorie argumenteren

3. opdracht debat

4. huiswerk maandag 14 april
Leerdoelen:

1. Je kunt standpunten en argumenten herkennen.

2. Je kunt tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

3. Je kunt argumenten en tegenargumenten formuleren.

4. Je kunt een standpunt beargumenteren.
burgerschap:
- culturen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
woord van de week:

INSPIRATIE
woord van de week:

INSPIRATIE
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

maandag 7 april
planning:

1. start P4

2. theorie argumenteren

3. opdracht debat

4. huiswerk maandag 14 april
Leerdoelen:

1. Je kunt standpunten en argumenten herkennen.

2. Je kunt tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

3. Je kunt argumenten en tegenargumenten formuleren.

4. Je kunt een standpunt beargumenteren.
burgerschap:
- culturen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
woord van de week:

INSPIRATIE
woord van de week:

INSPIRATIE

Slide 1 - Tekstslide




VT4: grammatica en formuleren

Cursus 5: §1-§11 (§7 niet)
Cursus 6: §1-§7 (§4 niet)

LET3: leesvaardigheid, debatteren en fictie

-    Cursus 1, §1-§7
-    Cursus 3, §1-§5






lesindeling:

maandag blok 3: leesvaardigheid

maandag blok 7/ : grammatica en formuleren
(woensdag blok 6)

dinsdag blok 4: fictie (met M3)

periode 4

Slide 2 - Tekstslide

Tegenargumenten en weerleggingen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen standpunt en argument

Slide 4 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een feitelijk en waarderend argument

Slide 5 - Open vraag

Signaalwoorden standpunt
Ik vind..
Volgens ons...
Zij denkt dat...
De schrijver is van mening dat...
Onze conclusie is dat...
 Dus...
Daarom...
Kortom...

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden argument
Dat blijkt uit....
immers...
namelijk...
omdat....
de reden hiervoor is....
want....

Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoudig
Standpunt
Argument

Slide 8 - Tekstslide

Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend argument
want
dus

Slide 9 - Tekstslide

Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en

Slide 10 - Tekstslide

 Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met iemands argumentatie? 
--> argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of 
--> de argumenten weerleggen.

LET OP:
  • Met een tegenargument ontkracht je een standpunt
  • Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Signaalwoorden weerlegging
Signaalwoorden van weerlegging zijn bijvoorbeeld:
  •     maar
  •     echter
  •     toch
  •     daar staat tegenover
  •     dat
  •     hoewel
  •     daarentegen
  •     dat ligt heel anders
  •     tenzij

Slide 13 - Tekstslide

Wat is wat?

 1. Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.

2. Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


3. want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Slide 14 - Tekstslide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Er is anders weinig over ons verleden waarop we trots kunnen zijn
tegenargument
weerlegging
argument
standpunt

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Een weerlegging gaat in tegen ...
A
het tegenargument
B
het standpunt

Slide 19 - Quizvraag

Als je een tegenargument weerlegt, dan ontkracht je het gegeven tegenargument en zeg je dus dat het tegenargument niet klopt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.
C
Er is geen verschil, dit is het zelfde.

Slide 21 - Quizvraag

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort argumentatie is dit?
A
enkelvoudige argumentatie
B
nevenschikkende argumentatie
C
neven- en onderschikkende argumentatie
D
onderschikkende argumentatie

Slide 23 - Quizvraag

Een weerlegging is als
A
je de voorargumenten versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 24 - Quizvraag

Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te

Slide 25 - Quizvraag

Herhaling argumentatiestructuur
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 26 - Sleepvraag

Aan de slag
cursus1, par. 4 lezen: argumentatie 
(tegenargumenten en weerlegging)

Maak opdracht 1
Bladzijde 26
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 1
1. Ik vind online winkelen een fantastische ontwikkeling.

2. (1) Je kunt online winkelen op elk moment en vanaf elke plek. (2) Je bent niet afhankelijk van wat één winkel op dat moment in huis heeft. (3) Je bestelling wordt meestal snel geleverd.

3. schema op bord

Slide 28 - Tekstslide

Nederlands

maandag 7 april
huiswerk:

dinsdag 8 april:
- titel boek II


maandag 14 april:
cursus 1, par. 4 opdracht 3 blz. 26-27

Leerdoelen:

1. Je kunt standpunten en argumenten herkennen.

2. Je kunt tegenargumenten en weerleggingen herkennen.

3. Je kunt argumenten en tegenargumenten formuleren.

4. Je kunt een standpunt beargumenteren.
burgerschap:
- culturen
basisvaardigheid:
- leesvaardigheid
woord van de week:

INSPIRATIE

Slide 29 - Tekstslide