RESUMEN COMPAÑEROS 2 P1-PUNTO DE RECARGA

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1
Capítulo
1. Punto de recarga
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1
Capítulo
1. Punto de recarga

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten? 
In dit SO wordt stof uit afgelopen jaar behandeld. Je krijgt:
  1. Lees-, luister- en communicatiefragment
  2. Verbos (ww) Compañeros 1 (via Quizlet 1-80)
  3. Ser, Estar, Hay (Vervoegen en Toepassen:(V+T)
  4. Presente regelmatige ww (-AR, -ER,-IR) en onregelmatige ww: venir, cerrar, jugar, dormir, hacer, ir (V+T)
  5. Wederkerende ww, regelmatig (V+T)
  6. Presente perfecto (V+T): regelmatige en onregelmatig

SO REPASO Punto de recarga Unidad 1

Slide 2 - Tekstslide

  • yo                                       ik
  • tú                                        jij 
  • él, ella, usted                    hij, zij, u 
  • nosotros, nosotras          wij
  • vosotros, vosotras           jullie
  • ellos, ellas, ustedes         zij, u (meervoud) 
Gramática: persoonsvormen 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.
Gramática: ezelsbruggetjes voor persoonsvormen 

Slide 4 - Tekstslide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Gramática
HAY, ESTAR, SER 

Slide 5 - Tekstslide

SER
Betekenis:  zijn
Gebruik
- vaste eigenschappen, bv lengte. 
- Identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst)

- Tijd, data, dagen en gebeurtenissen 

- Waarvan iets gemaakt is, 
- Iemand zijn eigendom

Slide 6 - Tekstslide

ESTAR
Betekenis: Zijn/zich bevinden
Gebruik: 
- plaatsbepaling
- gevoel, stemming, emotie
- fysieke toestanden 
- uiterlijkheid
- Burgelijke staat (getrouwd, gescheiden, overleden, etc.)
Online HW
 ej. 1 t/m 6

Slide 7 - Tekstslide

HAY

Betekenis: er is/ er zijn 

(of in een vraagzin: zijn er/ is er)


- Heeft maar 1 vervoeging: Hay


Gebruik:
Als je een zin maakt waar in het Nederlands "ER IS/ ER ZIJN" wordt gezegd, wordt dit in het Spaans HAY 
- onbepaalde hoeveelheden (mucho/a, poco/a, demasiado/a, más, menos etc)
- getallen (hay 2 perros en el jardín)
- onbepaalde lidwoorden (un, una, unos, unas).


Slide 8 - Tekstslide

TOP 3: Hay/ser/estar (zijn)
Moet je een Spaanse  zin maken met 'zijn'? Volg altijd deze top 3 :

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Gramática
REGELMATIGE WERKWOORDEN 

eindigend op -AR, -ER en -IR

Slide 11 - Tekstslide


Verbos regulares
Regelmatige w.w.
Hablar 
spreken
Comer 
eten

Vivir 
slapen

Yo
Hablo
Como
Vivo
Hablas
Comes
Vives
Él, ella, usted
Habla
Come
Vive
Nosotros/ -as
Hablamos
Comemos
Vivimos
Vosotros /-as
Habláis
Coméis
Vivís
Ellos , ellas
ustedes
Hablan
Comen
Viven

Slide 12 - Tekstslide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR zit in de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER zit in de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR zit in de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (viv)imos) en vosotros (viv(ís) én natuurlijk bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> habláis
  • op de E (-er) >> coméis
  • op de I (-ir) >> vivís
Gramática: Regelmatige ww -AR, -ER, -IR

Slide 13 - Tekstslide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  1. Bij ww op -AR (ER of IR) haal je de -AR (-ER of -IR) van het werkwoord af.
  2.  De stam blijft over: HABLAR> HABL., COMER>COM.,VIVIR> VIV.
  3. Daarachter zet je dan de vervoeging die bij de persoonsvorm hoort: 
  • Yo  > -O
  • Tú > -AS of -ES,  
  • Él/ella usted > -A, -E,
  • Nosotros/as > -AMOS, -EMOS, -IMOS
  •  Vosotros/as > -ÁIS, -ÉIS, -ÍS 
  • Ellos, ellas, ustedes > -AN,-EN
Gramática: Regelmatige ww -AR, -ER, -IR

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
6 ONREGELMATIGE WERKWOORDEN 

met klankverandering in de stam, onregelmatige ik-vorm, of volledig onregelmatig
Gramática

Slide 16 - Tekstslide

Venir 
=komen
E>IE
Cerrar 
= sluiten
E >IE
Jugar 
= spelen
U>UE
Dormir 
= slapen
O>UE
Hacer 
= doen/ maken
Ir 
= gaan
Vengo
Cierro
Juego
Duermo
Hago
Voy
Vienes
Cierras
Juegas
Duermes
Haces
Vas
Viene
Cierra
Juega
Duerme
Hace
Va
Venimos
Cerramos
Jugamos
Dormimos
Hacemos
Vamos
Venís
Cerráis
Jugáis
Dormís
Hacéis
Vais
Vienen
Cierran
Juegan
Duermen
Hacen
Van
Blz 64, (van Unidad 6!) 
LET OP! Klankverandering is niet bij nosostros en vosotros!

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vervoeg je ww met klinkerverandering?
Als voorbeeld nemen we dormir (o>ue)
  1. Neem de stam van het ww: DORMIR -> DORM--)
  2. Pas de vervoeging toe op de uitgang die voor regelmatige ww op -ir van toepassing is.
  3. Vervang bij in de stam DORM, de klinker -O door -UE.
  4. Bij nosotros en vosotros doe je dit niet! Daar blijft de klank een O;  dormimos, dormís
LET OP! Als er meerdere klinkers zitten in de stam, dan verandert de klinker in de 2e lettergreep dwz direct vóór de uitgang -ar, -er of -ir. Bijv. preferir (e>ie) Opdracht: oefen deze stappen met entender (e>ie) en met pedir (e>i)
Hoe vervoeg je ww met klinkerverandering?

Slide 18 - Tekstslide

Hoe vervoeg je ww met klinkerverandering?
  1. Yo _____ (jugar) en un equípo de fútbol. Soy el portero.
  2. Mis padres _________ (venir) de Colombia, de Bogotá.
  3. Mi papá _________ (cerrar) la puerta de casa cuando se ____(ir) al trabajo.
  4. Vosotros________(ir) a España en el verano.
  5. Yo _____ (hacer) mis deberes cuando ________ (venir) a casa.
  6. Mis hermanas gemelas siempre _______ (dormir) mucho. 
  7. ¿De dónde _______ (venir) tú?
  8. Las limpiadoras ________ (cerrar) la escuela a las siete de la tarde .
Vamos a practicar un poco; 
We gaan even oefenen...

Slide 19 - Tekstslide

Hoe vervoeg je ww met klinkerverandering?
  1. Yo JUEGO en un equípo de fútbol. Soy el portero.
  2. Mis padres VIENEN de Colombia, de Bogotá.
  3. Mi papá CIERRA la puerta de casa cuando se VA al trabajo.
  4. Vosotros VAIS a España en el verano.
  5. Yo HAGO mis deberes cuando VENGO a casa.
  6. Mis hermanas gemelas siempre DUERMEN mucho. 
  7. ¿De dónde VIENES tú?
  8. Las limpiadoras CIERRAN la escuela a las siete de la tarde .
Vamos a practicar un poco; 
We gaan even oefenen...
Las soluciones

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Gramática 
WEDERKERENDE WERKWOORDEN (die eindigen op-SE)

Slide 23 - Tekstslide



yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes



me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos  llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)




Llamarse = heten
LET OP! Als je dit werkwoord vervoegd moet je SE meevervoegen als:
 me, te, se, nos, os, seJe mag dit niet weglaten!!! 
Gramática

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

LLAMARSE =  HETEN
ME LLAMO
TE LLAMAS
SE LLAMA
NOS LLAMAMOS
OS LLAMÁIS
SE LLAMAN
EL CHICO
YO
NOSOTROS
DE JONGEN HEET
JIJ HEET
IK HEET
WIJ HETEN 
JULLIE HETEN
ZIJ HETEN

Slide 26 - Sleepvraag

Completa las frases con los verbos
llamarse, ducharse, levantarse, acostarse

1. Mi madre __________________  (llamarse) MaríCarmen.
2.  Yo__________________ (levantarse) a las siete de la mañana. 
3. Nosotros __________________  (ducharse) después del partido de fútbol.
4. Tu hermano __________________  (llamarse) Rodolfo. Tú _____(llamarse) Eva.
5. ¿A qué hora __________________  (acostarse (o-ue) Francisco y  su hermano?
6. ¿Vosotras __________________ (llamarse) Aitana y Rosalía 

Slide 27 - Tekstslide

Completa las frases con los verbos
llamarse, ducharse, levantarse, acostarse 
1. Mi madre se llama MaríCarmen.
2. Yo me levanto a las siete de la mañana. 
3. Nosotros nos duchamos después del partido de fútbol.
4. Tu hermano se llama Rodolfo. Tú te llamas Eva.
5. ¿A qué hora se acuestan (o-ue) Francisco y su hermano?
6. ¿Vosotras os llamáis Aitana y Rosalía? 
Las soluciones

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Gramática: Presente perfecto
HET VOLTOOID DEELWOORD 
 

Slide 30 - Tekstslide

-AR ->ADO            -ER/-IR -> IDO

Slide 31 - Tekstslide

1. Het voltooid deelwoord staat ALTIJD samen met het hulpwerkwoord HABER. Nooit uit elkaar!  HE hablado, HAS hablado, HA hablado, etc.
Ik heb gesproken met Juan, wordt: 
He hablado con Juan. 
Maar nooit: He con Juan hablado

2. Als het ww 2 klinkers naast elkaar heeft, bv LEER, TRAER, CAER. dan komt er een accentje op de í bij ído: LEER - leído, TRAER - traído, CAER - caído
 
Gramática Presente perfecto

Slide 32 - Tekstslide

Gramática Presente perfecto 
(met werkwoorden zoals levantarse)
Werkwoorden die op -SE eindigen in presente perfecto:

1- SE verplaats je helemaal naar voren en verandert in : me, te , se, nos, os , se (afhankelijk van de gebruikte persoonsvorm)
2- het hulpwerkwoord HABER (he, has, ha, hemos, habéis, han) blijft voor het voltooid deelwoord staan. De vervoeging wordt dan
                             ME HE LEVANTADO
                       HE ME LEVANTADO = FOUT
 



Slide 33 - Tekstslide

Gramática Presente perfecto (uitzonderingen)
DEZE WERKWOORDEN ZIJN UITZONDERINGEN EN MOET JE APART LEREN:
romper    --> roto
abrir        --> abierto
escribir    --> escrito
poner      --> puesto
ver           --> visto
decir        --> dicho
volver      --> vuelto
hacer       --> hecho
freír         --> frito
morir       --> muerto
ser           --> sido
ir              --> ido

Slide 34 - Tekstslide

  1. Vosotros ¿qué (hacer) ____ _________ esta mañana?
  2. Mi familia y yo (visitar) ______ __________una ciudad interesante.
  3. Nerea y Diego lo (pasar) ______ _____________ muy bien.
  4. Nerea (comprar)______ ____________ mucha ropa y zapatos nuevos
  5. ¿Tú (escribir) _____ ___________ una carta a la abuela?
  6. Yo (ver) _____ ______________ una película aburrida en el cine
  7. Esta mañana Rafael (levantarse) ____ ____ __________ a las seis.
  8. ¿Qué (decir) ____ ______ el profesor?
  9. Él me (dar)_____ ________ una tarjeta roja porque (hablar) ____ _______ demasiado en la clase.
  10. También (yo, romper) ____ _______ mi libro.
  11. Hoy yo (venir) ____ _______ muy tarde a la clase. 
  12. Yo (dormir) ____ _________ muy poco.
  13. ¿Por qué tú no (acostarse) ___ _______ a las diez y media?

Slide 35 - Tekstslide

  1. Vosotros ¿qué (hacer)HABÉIS HECHO esta mañana?
  2. Mi familia y yo (visitar)HEMOS VISITADO una ciudad interesante.
  3. Nerea y Diego lo (pasar)HAN PASADO muy bien.
  4. Nerea (comprar)HA COMPRADO mucha ropa y zapatos nuevos
  5. ¿Tú (escribir) HAS ESCRITO una carta a la abuela?
  6. Yo (ver) HE VISTO una película aburrida en el cine
  7. Esta mañana Rafael (levantarse) SE HA LEVANTADO a las seis.
  8. ¿Qué (decir) HA DICHO el profesor?
  9. Él me (dar) HA DADO una tarjeta roja porque (hablar) HE HABLADO demasiado en la clase.
  10. También (yo, romper) HE ROTO mi libro.
  11. Hoy yo (venir) HE VENIDO muy tarde a la clase.
  12. Yo (dormir) HE DORMIDO muy poco.
  13. ¿Por qué tú no (acostarse) TE ACUESTAS a las diez y media?

Las soluciones

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Oefen met het vervoegen van: Venir, Cerrar, Jugar, Dormir, Hacer, Ir, Ser en estar en de regelmatige werkwoorden via Verbuga: volg deze link 
Gramática: oefenen met vervoegen

Slide 38 - Tekstslide

Veel succes bij het leren voor dit SO!

Slide 39 - Tekstslide