Period 2 - Big Game - 1HV

PRESENT SIMPLE 
vs

PRESENT CONTINUOUS
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PRESENT SIMPLE 
vs

PRESENT CONTINUOUS

Slide 1 - Tekstslide

Lets try it first!
Answer the following 4 questions.

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple vs. Present Continuous

She often ... (to watch) documentaries.
A
watch
B
is watching
C
watches
D
watching

Slide 3 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

They always ... (to speak) English in class.
A
speak
B
are speaking
C
speaks
D
is speaking

Slide 4 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

She always ... (to wear) jewellery.
A
are wearing
B
wears
C
is wearing
D
wear

Slide 5 - Quizvraag

Present simple vs Present continuous
He ... (to cook) dinner for me at the moment.
A
cooks
B
is cooking
C
cooked
D
has been cooking

Slide 6 - Quizvraag

Present Simple VS Present Continuous
Present Simple
Present Continuous
Feiten, gewoonte, dingen die regelmatig gebeuren.
Dingen die op dit moment gebeuren, activiteiten die langer duren.
signaal woorden: always, never, seldom, sometimes, usually etc.
signaal woorden: now, right now, at the moment, listen! look!

example: I walk
example: I am walking
Form: Stam/Stam + s
To be + stam + ing

Slide 7 - Tekstslide

Present Continuous

... you ... (look) for your wallet right now?

Slide 8 - Open vraag

Present simple

... Suzy ... (use) her chromebook every day?

Slide 9 - Open vraag

Present Simple

That baby always ... (to cry) her lungs out.

Slide 10 - Open vraag

Present Simple

My sister ... (wash) her hair every day.

Slide 11 - Open vraag

Present Simple vs Present Continuous

We ... (not - play) tennis right now.

Slide 12 - Open vraag

Present simple vs Present continuous
The sun ... (not - rise) in the West.

Slide 13 - Open vraag

Lesson aim: I can explain the difference between the present simple and present continuous.

What is the difference between the present simple and present continuous?
How do we form the present simple and present continuous?

Slide 14 - Open vraag

Possessive Pronouns

Slide 15 - Tekstslide

Possessive Pronouns (bezittelijke voornaam woorden)

Slide 16 - Tekstslide

Possessive pronouns

This is ... pen. (zijn)
A
He
B
Him
C
His

Slide 17 - Quizvraag

Possessive pronouns:
I met ________ mother (haar).
A
Mine
B
Theirs
C
Ours
D
Hers

Slide 18 - Quizvraag

Possessive pronoun:
Is this ... umbrella?
A
Your
B
Yours
C
Hers
D
Them

Slide 19 - Quizvraag

Possessive pronouns:
... (Hun) house is over there.
A
Them
B
Theirs
C
They
D
Their

Slide 20 - Quizvraag

Adjectives
Een adjective is in het Nederlands een bijvoeglijk naamwoord.

Je gebruikt een adjective om een zelfstandig naamwoord te omschrijven. Je kunt vragen: wat voor iets/iemand is het?

Bijv. My dad is a calm man.
 The car is slow.

Slide 21 - Tekstslide

Adverb
Een adverb is een bijwoord.
Je kunt vragen hoe iemand iets doet.

Bijv. He works calmly.
                      I always walk slowly.

Slide 22 - Tekstslide


Adverbs zijn:
A
Zelfstandige naamwoorden
B
Bijvoeglijke naamwoorden
C
Bijwoorden
D
Werkwoorden

Slide 23 - Quizvraag


Adjectives zijn:
A
Zelfstandige naamwoorden
B
Bijvoeglijke naamwoorden
C
Bijwoorden
D
Werkwoorden

Slide 24 - Quizvraag


My teacher is ....
A
Smart
B
Smartly

Slide 25 - Quizvraag


She sings.....
A
Beautiful
B
Beautifully

Slide 26 - Quizvraag


It rains ... in Spain
A
terribly
B
terrible

Slide 27 - Quizvraag


The concert is .....
A
terribly
B
terrible

Slide 28 - Quizvraag


The mountain is quite ....
A
High
B
Highly

Slide 29 - Quizvraag

Maak een zin met de Present Simple of de Present continuous

Slide 30 - Open vraag

Maak een zin met een possessive pronoun

Slide 31 - Open vraag

Maak een zin met een adjective of adverb

Slide 32 - Open vraag