In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
De Oude Grieken
Slide 1 - Tekstslide
Bij welke bestuursvorm past de volgende uitspraak:
'Ik heb hier de macht gegrepen. Ik ben de baas, maar veel burgers steunen mij.’
A
Democratie
B
Monarchie
C
Tirannie
D
Oligarchie
Slide 2 - Quizvraag
Tirannie
Democratie
Monarchie
Aristocratie
Slide 3 - Sleepvraag
Hoe kun je er volgens Sokrates achter komen wat goed en slecht is?
A
Het opzoeken in boeken
B
Experimenteren
C
Het aan de goden vragen
D
Zelf denken en (jezelf) vragen blijven stellen
Slide 4 - Quizvraag
Welke filosofen legden de basis voor wiskunde en geneeskunde?
A
Pythagoras en Hippopotamus
B
Python en Hippocrates
C
Pythagoras en Hippocrates
D
Hippagoras en Pythocrates
Slide 5 - Quizvraag
Athene was een directe democratie. Leg uit wat een directe democratie is.
Slide 6 - Open vraag
Waarin verschilden Athene en Sparta? Kies er 2
A
Athene was democratisch, Sparta niet
B
In Athene hadden meisjes meer vrijheid
C
Sparta was niet op de zee georiënteerd
D
Atheense soldaten waren minder goed bewapend
Slide 7 - Quizvraag
Wat was het bestaansmiddel van de Grieken?
A
Landbouw
B
Handel
C
Beide
Slide 8 - Quizvraag
Een polis is ...
A
Een stadstaat
B
Een Grieks dorp
C
Een stadstaat met het omliggende platteland
D
Glashelder.
Slide 9 - Quizvraag
In welke Griekse stadstaat ontstond democratie?
A
Sparta
B
Athene
Slide 10 - Quizvraag
De oude Grieken woonden in stadstaten. Welke zin over de Griekse stadstaat is niet juist?
A
Een stadstaat is een stad met omliggend gebied.
B
Een stadstaat was de belangrijkste stad in een staat.
C
Grieken noemden een
stadstaat een polis.
D
Iedere stadstaat had zijn eigen wetten.
Slide 11 - Quizvraag
Welk begrip wordt door de volgende omschreven?
⇒stadsstaat – eigen regels – Athene – burgers
Slide 12 - Open vraag
Welk tijdvak hoort bij de oude Grieken?
A
B
C
D
Slide 13 - Quizvraag
Wat bedoelen we met kolonisatie?
A
Het stichten van kolonies overzee.
B
Het organiseren van een expeditie (veldtocht).
C
Het veroveren van een ander land.
D
Het overheersen van een ander volk.
Slide 14 - Quizvraag
Wat was een reden voor de Grieken om te koloniseren?
A
Het overheersen van
andere volken.
B
Het bevorderen van de eigen
handel (export).
C
Het verlangen om de Griekse cultuur te verspreiden.
D
Het tekort aan vruchtbare grond én overbevolking.
Slide 15 - Quizvraag
Welke nieuwe bestuursvorm werd in 507 v.C. in Athene ingevoerd?
A
Tirannie
B
Monarchie
C
Aristocratie
D
Democratie
Slide 16 - Quizvraag
Wie van de volgende vier personen had stemrecht in de Atheense volksvergadering?
A
Een adellijke jongen van
zeventien jaar.
B
De vrouw van een generaal.
C
Een lage ambtenaar.
D
Een rijke buitenlandse koopman
Slide 17 - Quizvraag
Welke uitspraak over Nederland is juist?
Uitspraak 1: Nederland is een democratie Uitspraak 2: Nederland is een monarchie
A
Uitspraak 1 is juist,
Uitspraak 2 is onjuist
B
Uitspraak 1 en 2 zijn juist
C
Uitspraak 1 is onjuist,
uitspraak 2 is juist.
D
Uitspraak 1 en 2 zijn onjuist.
Slide 18 - Quizvraag
Welke zin over Sparta is niet juist?
A
Spartaanse mannen werden op harde wijze opgeleid tot
dappere soldaten
B
Spartanen heersten over de inwoners van de onderworpen stadstaten.
C
In Sparta bestond de derde sociale groep uit de rechteloze overwonnenen.
D
Vrouwen in Sparta hadden meer rechten dan de vrouwen in Athene.
Slide 19 - Quizvraag
Welke god heerste volgens de Grieken over het dodenrijk?
A
Zeus
B
Ares
C
Apollo
D
Hades
Slide 20 - Quizvraag
Een filosoof is iemand die ....
A
die onderzoekt hoe de natuur in elkaar zit.
B
die de wereld probeert te begrijpen zonder godenverhalen
C
die in wetenschap en godsdienst geïnteresseerd is.
D
verhalen vertelt over goden en mensen
Slide 21 - Quizvraag
Griekse filosofen zochten naar wijsheid door ...
A
veel te lezen
B
veel met mensen om te gaan
C
veel te reizen.
D
veel vragen te stellen
Slide 22 - Quizvraag
'De Griekse held Herakles, slim én erg sterk, is vooral beroemd geworden door de 12 werken (opdrachten) die hij moest uitvoeren als straf voor het doden van zijn eigen kinderen. Zo verslaat hij o.a. de leeuw van Nemea én een negenkoppige giftige waterslang (hydra). ' Welk begrip past bij dit verhaal?
A
Mythe
B
Legende
C
sage
D
fabel
Slide 23 - Quizvraag
In de Griekse wereld was er sprake van een culture eenheid: de Grieken voelden zich één volk. Wat deelden de Grieken niet met elkaar?