de grote woordsoortenquiz

De grote woordsoorten/zinsdelen quiz!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

De grote woordsoorten/zinsdelen quiz!

Slide 1 - Tekstslide

Lidwoorden
de kleine woorden voor een zelfstandig naamwoord:
de, het, een

Slide 2 - Tekstslide

schrijf alle lidwoorden op

Slide 3 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen, een woord dat je in één keer snapt, het kan op zichzelf staan
je kan er een lidwoord voorzetten.


Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht:
Schrijf zoveel mogelijk zn op in 1 minuut

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
Doewoord,
deze woorden kunnen veranderen afhankelijk over wie het gaat.
Je kan er "ik, hij, wij, zij, jullie" voor zetten.
bekendste vorm: persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

lopen:                     de ............. race
eten:                       De ......... boterham
schrijven:             Het ........... boek
voorbereiden:    De ........... speurtocht
verlichten:           De ...... paadjes

Slide 7 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het  zelfstandig naamwoord, (ook wel sierwoord) daardoor wordt het duidelijker.

Opdracht:
Maak in 30 sec de volgende zin zo lang mogelijk door alleen maar bn te gebruiken:

Slide 8 - Tekstslide

De tafel

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 12 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 13 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
niet
D
leerling

Slide 14 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 15 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 16 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Link

Zinsdelen

Slide 19 - Tekstslide

Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
• Je maakt een vraagzin van de zin
•de tijd waarin de zin staat veranderen
• enkelvoud/meervoud veranderen

Slide 20 - Tekstslide

Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord!
dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.

Slide 21 - Tekstslide

lijdend voorwerp
wat (of wie) + gez + ond


Slide 22 - Tekstslide

Morgen koop ik appelmoes.
Zoek het gezegde (alle werkwoorden), onderwerp
lijdend voorwerp 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Link

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 25 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 28 - Quizvraag

Hou oud ben jij?

Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 29 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

wat is de pv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden

Slide 30 - Quizvraag

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

Wat is het lv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
hun baarden
D
de drieëndertig mannen

Slide 31 - Quizvraag