Het verwijswoord
dat gebruik je bij verwijzingen naar een zelfstandig naamwoord met het lidwoord het.
Het verwijswoord wat gebruik je in de volgende situaties:
- als het verwijst naar woorden die onbepaald blijven: iets, niets, dat, datgene, alles (Dat is zo’n beetje alles wat hij gezegd heeft)
- als het verwijst naar een hele zin (We kregen allemaal op onze kop, wat we niet eerlijk vonden)
- als het na een voorzetsel staat (Hij moet oppassen voor wat hij zegt tegen de juf)
als het verwijswoord volgt op een overtreffende trap (onbepaalde woorden), zoals: mooiste, liefste, gekste (Dat is het engste wat ik ooit heb meegemaakt) – tenzij er achter de overtreffende trap een zelfstandig naamwoord komt, dan gebruik je dat of die (Dat is het engste kamp dat ik ooit heb meegemaakt)