Aantekening: verwijswoorden (herhaling) blz. 92
'Wat' gebruik je bij terugverwijzen in de volgende situaties:
1. overtreffende trap --> Het allermooiste wat ik ooit gezien heb...
2. woorden als alles, enige, iets, niets, veel --> Het enige wat ik wil, is een weekje vakantie.
3. een hele zin --> Barry wilde graag aanvoerder worden, wat de coach een goed idee vond.
4. Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie --> Het meisje met wie ik samen naar school fiets, woont vlakbij.
5. Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel --> De auto waarmee we op wintersport gaan, heeft sneeuwkettingen.