Kapitel 6: Grammatik Verben im Präsens

Kapitel 6: Freizeit
(fe)esttenten
 Verben auf -d und -t 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 6: Freizeit
(fe)esttenten
 Verben auf -d und -t 

Slide 1 - Tekstslide

die Lernziele
Am Ende der Stunde kannst du/kennst du...
... Het reguliere werkwoord vervoegen.
...  Werkwoorden met stam op -d of -t gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Ein bisschen auffrischen...

Slide 3 - Tekstslide

Poster regelmäßige Verben
Hoe maak je de stam van een werkwoord?
Waarom verschillende uitgangen? 
Hoe passen we de (fe)esttenten regel toe?

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je de stam van een regelmatig werkwoord? -...

Slide 5 - Open vraag

Welk deel van de (fe)esttenten krijg je cadeau?
A
es
B
tt
C
en
D
fe

Slide 6 - Quizvraag

fe
e
st
t
en
t
en

Slide 7 - Tekstslide

Feesttenten-regel
spielen
ich
spiel e
du
spiel st
er/sie/es
spiel t
wir
spiel en
ihr
spiel t
Sie/sie
spiel en

Slide 8 - Tekstslide

feesttenten
Wil je meer uitleg?
Zoek in YouTube op "feesttenten Duits"

Slide 9 - Tekstslide

Aber... Was wenn...

Slide 10 - Tekstslide

Verben auf -d und -t 
Probeer de (fe)esttenten regel uit op de volgende werkwoorden:
- reden
- antworten

Wat valt je op?

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoord stam -d of -t, extra -e!
reden = praten

stam= red-
  • du redest
  • er/sie/es redet
  • ihr redet
  • Ich habe gestern mit ihr geredet

Slide 12 - Tekstslide

An die Arbeit!
Was? Aufgabe 10, 11, 12 (Seite 18)
Wie? Alleine, Leise
Wie lange? 5 Minuten
Fertig? WH6, Seite 156, Aufgabe 1-3
Hilfe? Seite 27

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen: personen 
Ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie

Slide 14 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord: u
A
Sie
B
sie
C
wir
D
ihr

Slide 15 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord:
zij
A
sie
B
Sie
C
du
D
es

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden
A
wohne, wonhst, wohnt
B
ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie/Sie
C
sterke werkwoorden
D
zwakke werkwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Het persoonlijk voornaamwoord: hij
A
sie
B
er
C
wie
D
es

Slide 18 - Quizvraag

Oefenen: (fe)esttenten

Slide 19 - Tekstslide

FEESTTENTEN
A
du = + t
B
du = + en
C
du = + st
D
du = + et

Slide 20 - Quizvraag

uitgang bij regelmatige werkwoord

wir = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 21 - Quizvraag

uitgang bij regelmatige werkwoord

ihr = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 22 - Quizvraag

uitgang bij regelmatige werkwoord

Sie = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 23 - Quizvraag

uitgang bij regelmatige werkwoord

ich = stam +
A
e
B
st
C
t
D
en

Slide 24 - Quizvraag

Extra uitdaging: die Hobbys

Slide 25 - Tekstslide

Stelle dich auf Deutsch vor. Schreibe 5-10 Sätze.

Slide 26 - Open vraag

Eindigt de stam van een werkwoord op -d of -t, dan komt er voor de uitgang een extra -e in de tegenwoordige tijd bij DU, ER, SIE, ES en IHR.
A
richtig
B
falsch

Slide 27 - Quizvraag

Werkwoorden met stam op -d/-t

A
geen -t
B
geen ge-
C
extra e
D
normaal

Slide 28 - Quizvraag

FEESTTENTEN - dat gaat over...
A
Dikke party!
B
Geen idee :-(
C
Iets met werkwoorden

Slide 29 - Quizvraag

Zwakke werkwoorden op -t/-d in de stam zijn...
A
makkelijk
B
moeilijk
C
redelijk te doen
D
abracadabra

Slide 30 - Quizvraag