Oefenen Staatsinrichting van Nederland (Quiz)

Staatsinrichting 
van Nederland
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Staatsinrichting 
van Nederland

Slide 1 - Tekstslide

Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten

Slide 2 - Quizvraag

Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman

Slide 3 - Quizvraag

Bij welke partij hoort deze persoon?
A
Vrijheidsbond
B
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
C
Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
D
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)

Slide 4 - Quizvraag

8 uur werken
8 uur slapen
8 uur vrije tijd

Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?
A
SDAP
B
Vrijheidsbond
C
RKSP
D
ARP

Slide 5 - Quizvraag

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
RKSP
C
SDAP
D
liberale Unie

Slide 6 - Quizvraag

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 7 - Quizvraag

Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?
A
Schaepman
B
Thorbecke
C
Troelstra
D
Kuyper

Slide 8 - Quizvraag

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat:
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 9 - Quizvraag

In 1960 was er een groot tekort aan woningen. Daarom vond de Tweede Kamer dat er extra woningen moesten worden gebouwd. Het kabinet weigerde dit, omdat er niet genoeg bouwvakkers waren. Daarop moest het kabinet aftreden.
Welke uitspraak bij de tekst is juist?

Bij een ruzie tussen het kabinet en de Tweede Kamer:
A
bepaalt de koning(in) wie gelijk heeft.
B
is de Tweede Kamer de baas.
C
worden de leden van de Tweede Kamer ontslagen.
D
is het kabinet de baas.

Slide 10 - Quizvraag

Socialisten vinden ... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd

Slide 11 - Quizvraag

Liberalen vinden ... het allerbelangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof

Slide 12 - Quizvraag

Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijken' stemmen.

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150

Slide 15 - Quizvraag

Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Vrijheid van onderwijs is een grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

De sociale kwestie ging over de slechte leefomstandigheden voor arbeiders in de fabrieken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Koning Willem I stemde in met het maken van de grondwet van 1848.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs

Slide 20 - Quizvraag

Wie is dit?
A
Aletta Jacobs
B
Koningin Wilhelmina
C
Wilhelmina Drucker
D
Emmeline Pankhurst

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke organisatie was zij betrokken?
A
VVD
B
VVvK
C
VVV
D
RKVV

Slide 22 - Quizvraag

Waarom kwamen in Europa in 1848 veel mensen in opstand?
A
Ze wilden van een dictatuur naar een monarchie
B
Ze wilden een soort Europese Unie vormen
C
Ze wilden meer inspraak.
D
Ze wilden oorlog door hun nationalisme

Slide 23 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg

Slide 24 - Quizvraag

Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen

Slide 25 - Quizvraag

Waarover ging de Schoolstrijd?
A
ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
B
openbare scholen willen geld van de overheid
C
bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
D
katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid

Slide 26 - Quizvraag

Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919

Slide 27 - Quizvraag

Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer kregen vrouwen actief kiesrecht?
A
1917
B
1919
C
1950
D
nooit

Slide 29 - Quizvraag

Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen 2. einde schoolstrijd 3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen 2. nieuwe koning 3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen 2. einde schoolstrijd 3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen 2. einde schoolstrijd 3. nieuw parlement

Slide 30 - Quizvraag

Een minister wordt door een kamerlid gedwongen tot een debat. Van welk recht maakt het kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 31 - Quizvraag

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 32 - Quizvraag