unit 2 selftest

That's all folks!
Hebben jullie nog vragen?
Goodmorning
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

That's all folks!
Hebben jullie nog vragen?
Goodmorning

Slide 1 - Tekstslide

Goodmorning!

- Selftest Unit 2
- Words Unit 2


Slide 2 - Tekstslide

Grammar Recap

Slide 3 - Tekstslide

Selftest!

Slide 4 - Tekstslide

Selftest! A = Past simple

Slide 5 - Tekstslide


Past Simple

Slide 6 - Tekstslide

The past simple

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs

There are no rules for the irregular verbs, you just have to learn them by heart (uit je hoofd leren)

Slide 8 - Tekstslide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and is finished.
You add -ed or use 2nd column of irregular verbs


Slide 9 - Tekstslide

5.Past simple regular verbs

Past simple irregular verbs
swim
walk
drive
cook
give
have

Slide 10 - Sleepvraag

Negation with irregular verbs in the past simple

They wrote a letter
They didn't write in New York.

1. Zet didn't voor het werkwoord.
2. Zet het werkwoord in de present simple (1e vorm).

Slide 11 - Tekstslide

Making questions using the past tense.

Question: 
The question in the Past Simple is formed with did. 
Let op: Bij vraag met Did wordt het werkwoord weer tegenwoordige tijd.
Why did they stop walking?


Slide 12 - Tekstslide

Selftest! B = Past continuous

Slide 13 - Tekstslide

past continuous

Slide 14 - Tekstslide

Past continuous (duurvorm)

Slide 15 - Tekstslide

She ......................
hockey. (to play)
A
she were playing
B
she were plaing
C
she was playing
D
she was plaing

Slide 16 - Quizvraag

They ...............
in the pool. (to swim)
A
were swimming
B
were swiming
C
was swimming
D
was swiming

Slide 17 - Quizvraag

It ................
(to rain)
A
was rainning
B
was raining
C
were rainning
D
were raining

Slide 18 - Quizvraag

We ...................
to music. (to listen)
A
were listenning
B
was listenning
C
were listening
D
was listening

Slide 19 - Quizvraag

The mobile
................. (not to ring)
A
was not ringing
B
were not ringing
C
was ringing not
D
not was ringing

Slide 20 - Quizvraag

The students .............
(not to text)
A
wasn't texted
B
wasn't texting
C
weren't texted
D
weren't texting

Slide 21 - Quizvraag

Max ............... with two girls (to dance)
A
was danceing
B
were dancing
C
was to dance
D
was dancing

Slide 22 - Quizvraag

The cats ........ in the basket. (to sleep)
A
were sleeping
B
were sleepping
C
was sleeping
D
was sleepping

Slide 23 - Quizvraag

Selftest! C = much/many

Slide 24 - Tekstslide

Much & Many

Slide 25 - Tekstslide

Much

  • Uncountable
  • Niet te tellen
  • Geen 1, 2 , 3... voor

Voorbeeld
________ sugar
________ water
Many

  • Countable
  • Wel te tellen
  • Wel 1, 2, 3 ... voor

Voorbeeld
________ chairs
________ dogs

Slide 26 - Tekstslide

Much or many?
__________ water
A
Much
B
Many

Slide 27 - Quizvraag

Much or many?
_____ information
A
Much
B
Many

Slide 28 - Quizvraag

Much or many?
_____ questions
A
Much
B
Many

Slide 29 - Quizvraag

Much or many?
_____ fun
A
Much
B
Many

Slide 30 - Quizvraag

Much or many?
_____ food
A
Much
B
Many

Slide 31 - Quizvraag

Much or many?
_____ postcards
A
Much
B
Many

Slide 32 - Quizvraag

Selftest! D = word order

Slide 33 - Tekstslide

Word Order
Grammar

Slide 34 - Tekstslide

woordvolgorde (word order)
wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 35 - Tekstslide

Word order // place before time

Slide 36 - Tekstslide

Selftest! E = this/that/these/those

Slide 37 - Tekstslide

New grammar: this/that/these/those

Slide 38 - Tekstslide

New grammar: this/that/these/those
  • Om iets aan te wijzen gebruik je aanwijzende voornaamwoorden.

  • Het Engels kent er 4:                                         - this        - these                                               - that       - those

Slide 39 - Tekstslide

New grammar: this/that/these/those


  • this > 1 (voorwerp) dichtbij
  • that > 1 (voorwerp) verweg

  • these > 2 of meer (voorwerpen) dichtbij
  • those > 2 of meer (voorwerpen) verweg
Wanneer gebruik je welke?

Slide 40 - Tekstslide

Selftest! F = possession

Slide 41 - Tekstslide

My / mine / of mine
Kijk naar de persoon die in de zin staat (I, he , they etc.) om het goede voornaamwoord te kiezen!

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

I love playing baseball. It's a hobby ___.

Slide 44 - Open vraag

Lots of celebrities keep ___ kids out of the spotlight.

Slide 45 - Open vraag

My brother is waiting for ___ friend, he will be here soon.

Slide 46 - Open vraag

Selftest! G+H = words + sentences

Slide 47 - Tekstslide


Woensdag 25 november 6e uur Selftest af



Slide 48 - Tekstslide