In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Opdracht 2 - wat is onderhandelen?
Slide 2 - Tekstslide
Wanneer valt er eigenlijk niets te onderhandelen?
A
Als je niet goed naar elkaar luistert.
B
Als je alleen zegt wat je NIET wilt.
C
Als je allebei een andere mening hebt.
Slide 3 - Quizvraag
Wat doe je in de tweede fase van onderhandelen?
A
Je maakt elkaar duidelijk wat je NIET wilt.
B
Je vertelt elkaar wat je van de mening van de ander vindt.
C
Je legt elkaar uit wat je WEL wilt en waarom.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het doel van onderhandelen?
A
Standpunten uitwisselen
B
Je gelijk krijgen
C
Samen tot een oplossing komen
Slide 5 - Quizvraag
Wat kun je beter NIET zeggen tijdens het onderhandelen?
A
Ik ben het eens met...
B
Ja, maar...
C
Ja, en....
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent een win-winsituatie?
A
Dat je op meerdere punten gelijk krijgt.
B
Dat je tot een oplossing komt die voor allebei goed is.
C
Dat je om de beurt uitlegt wat je WEL wilt.
Slide 7 - Quizvraag
Opdracht 2 - wat is onderhandelen?
QUIZ - Waar of niet waar?
In deze quiz krijg je een aantal vragen over
onderhandelen. Geef per stelling aan of het waar
of niet waar is.
Slide 8 - Tekstslide
1. Bij onderhandelen gaat het altijd over geld.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
1. Bij onderhandelen gaat het altijd over geld.
Niet waar. Het gaat bij onderhandelen vaak over geld maar niet altijd. Je kunt ook onderhandelen over bijvoorbeeld werktijden, verdeling van taken, over wat je gaat eten of waar je op vakantie gaat.
Slide 10 - Tekstslide
2. Bij onderhandelen hebben beide partijen een gelijke onderhandelingspositie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
2. Bij onderhandelen hebben beide partijen een gelijke onderhandelingspositie.
Niet waar. De belangen van de een kunnen groter zijn dan die van de ander.
Slide 12 - Tekstslide
3. Het is belangrijk om bij onderhandelen met de juiste persoon aan tafel te zitten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
3. Het is belangrijk om bij onderhandelen met de juiste persoon aan tafel te zitten.
Waar. Je kunt alleen goed onderhandelen met een persoon of partij doe ook bevoegd is om de gemaakte afspraken na te komen.
Slide 14 - Tekstslide
4. Onderhandelen doe je altijd met twee partijen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
4. Onderhandelen doe je altijd met twee partijen.
Niet waar. Je hebt wel minstens twee partijen nodig maar je kunt ook onderhandelen met meerdere partijen. Denk maar aan de verschillende werkgevers- en werknemerspartijen die een CAO afsluiten. Of aan verschillende landen die een overeenkomst afsluiten.
Slide 16 - Tekstslide
5. Een deal sluiten levert voor beide partijen voordeel op.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quizvraag
5. Een deal sluiten levert voor beide partijen voordeel op.
Waar. Om tot een deal te komen moet je er allebei mee instemmen. Het levert dus voor allebei voordeel op. Het kan wel dat de ene partij meer voordeel heeft dan de andere.
Slide 18 - Tekstslide
6. Als je de vraagprijs betaalt, is dat geen onderhandelen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
6. Als je de vraagprijs betaalt, is dat geen onderhandelen.
Waar. Als je de vraagprijs betaalt dan ben je het eens over de prijs. Als je het direct eens bent, heb je niet onderhandeld.
Slide 20 - Tekstslide
7. Als je NIET tot een deal komt, is het geen onderhandelen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quizvraag
7. Als je NIET tot een deal komt, is het geen onderhandelen.
Niet waar. Het kan zijn dat je tijdens de onderhandelingen niet tot een deal komt omdat je allebei vindt dat je te veel moet inleveren. Je hebt dan wel onderhandeld.
Slide 22 - Tekstslide
8. De onderhandelingsruimte is het verschil tussen wat je graag wilt bereiken en wat je minimaal wilt bereiken.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 23 - Quizvraag
8. De onderhandelingsruimte is het verschil tussen wat je graag wilt bereiken en wat je minimaal wilt bereiken.
Waar. Het kan gaan om een bedrag in geld, maar ook om andere zaken die je bereid bent in te zetten.
Slide 24 - Tekstslide
9. Als één partij alle macht heeft, heeft onderhandelen geen zin.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
9. Als één partij alle macht heeft, heeft onderhandelen geen zin.
Waar. Als een partij meer macht heeft, dan is een onderhandeling niet meer eerlijk.
Slide 26 - Tekstslide
10. Een onderhandeling kent altijd een winnaar en een verliezer.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
10. Een onderhandeling kent altijd een winnaar en een verliezer.
Niet waar. Met onderhandelen richt je je op win-win. Je wilt tot een oplossing komen die voor allebei goed is. Soms kan het wel dat voor de een de deal wel beter is dan voor de ander.
Slide 28 - Tekstslide
11. De ander flink onder druk zetten werkt meestal goed bij onderhandelen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
11. De ander flink onder druk zetten werkt meestal goed bij onderhandelen.
Niet waar. Misschien kan het in bepaalde gevallen een keer goed uitpakken, maar meestal werkt het juist als de relatie en de sfeer goed zijn.
Slide 30 - Tekstslide
12. Bij onderhandelen heb je zowel tegengestelde als gezamenlijke belangen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
12. Bij onderhandelen heb je zowel tegengestelde als gezamenlijke belangen.
Waar. Als je alleen tegengestelde belangen hebt, dan heb je geen belang om er samen uit te komen en te gaan onderhandelen. Heb je alleen gezamenlijke belangen, dan kun je overleggen en is onderhandelen niet nodig.