Laatste les voor de vakantie zonder film, zonder muziek
1 / 26
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Een leerling zegt dat hij het vak "Physik" heel leuk vind. Welk vak is dit?
A
aardrijkskunde
B
natuurkunde
C
scheikunde
D
biologie
Slide 4 - Quizvraag
Op welke leeftijd wordt er in Duitsland bepaald op welk niveau je komt?
A
als je 10 bent
B
als je 6 bent
C
als je 12 bent
D
als je 14 bent
Slide 5 - Quizvraag
Wat draagt dit kindje?
A
ein Eis
B
ein Geschenk
C
eine Zuckertüte
D
Spielzeug
Slide 6 - Quizvraag
Een leerling zegt "ich gehe in die siebte Klasse".
In welke klas zit hij (in Nederland)?
In welke klas zit hij (in Nederland)?
A
1e
B
3e
C
2e
D
4e
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wo wurde die Currywurst in 1949 erfunden?
A
In Aachen
B
In Berlin
C
In München
D
In Frankfurt
Slide 9 - Quizvraag
Okterberfest is ………..
A
een Koninginnedag in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in München.
C
carnavalsoptocht in Keulen
D
een schoolfeest
Slide 10 - Quizvraag
Wie viele Brotsorten gibt es in Deutschland?
A
50
B
150
C
200
D
300
Slide 11 - Quizvraag
Wie heißt diese Kirschtorte?
A
Aachener Kirschtorte
B
Berliner Kirschtorte
C
Schwarzwälder Kirschtorte
D
Frankfurter Kirschtorte
Slide 12 - Quizvraag
Wer ist kein Einwohner von Deutschland?
A
Frankfurter
B
Berliner
C
Hamburger
D
Schnitzel
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Welche Automarke kommt NICHT aus Deutschland?
A
BMW
B
Audi
C
Porsche
D
Ferrari
Slide 15 - Quizvraag
Welche Marke kommt nicht aus Deutschland?
A
Dr. Oetker
B
Lipton
C
Haribo
D
Lidl
Slide 16 - Quizvraag
Welche Marke ist Deutsch?
A
Dove
B
L'Oreal
C
Nivea
D
Rituals
Slide 17 - Quizvraag
Welche Marke ist nicht Deutsch?
A
Adidas
B
Hugo Boss
C
Puma
D
Nike
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Haben: er
A
habet
B
hast
C
habt
D
hat
Slide 20 - Quizvraag
sein
er ...
er ...
A
bist
B
ist
C
seid
D
sind
Slide 21 - Quizvraag
Wat zijn de uitgangen van de zwakke werkwoorden?
A
e , st, t, en, t, en
B
e,st,u, ie,t,en
C
e,st,a,an,t,en
D
weet ik niet meer
Slide 22 - Quizvraag
zwakke werkwoorden:
Du _____ doch Lisa?
Du _____ doch Lisa?
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heißst
Slide 23 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw ______ Haus
vertaal: uw ______ Haus
A
Ihr
B
Ihre
C
eure
D
euer
Slide 24 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Mutter
jouw _______ Mutter
A
ihre
B
ihr
C
dein
D
deine
