AUFGABE 16 Onderstreep de vormen van de werkwoorden können, dürfen,müssen en wissen.
Aufgabe 17
Vul de juiste vorm van het werkwoord in in de zin
Aufgabe 18
Vul de vorm van het werkwoord dat tussen haakjes staat in
Aufgabe 19
Vul de zin aan met één van de werkwoordsvormen die boven de oefening staan
Aufgabe 20
Vul de juiste vorm van het werkwoord dat voor de zin staat in
Aufgabe 21
Verbind de juiste betekenis aan de Duitse werkwoordsvormen