3.4: 3GT: have to - must - should

have to - must - should   
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

have to - must - should   

Slide 1 - Tekstslide

Today's goals
After today's lesson, you can:

use:  - have to          
- must    
- should

Slide 2 - Tekstslide

Programme
- Check homework 
- Learn grammar     
- Take notes               
- Practise grammar
       - Do exercises                  
                


Slide 3 - Tekstslide

have to - must - should:
Positief
Vertaling
have to 
 moeten

must
moeten
(spreker)
should
zou eigenlijk moeten
Negatief
Vertaling
don't have to
(=not necessary) 
niet hoeven
mustn't
(= not allowed)
niet mogen
shouldn't

zou eigenlijk niet moeten

Slide 4 - Tekstslide

Have to
Have to + werkwoord gebruik je om aan te geven dat iets moet. In het Nederlands gebruik je dan ook het werkwoord 'moeten'. Het is informeel.

we have to go home now.
we moeten nu naar huis.


Slide 5 - Tekstslide

Must
must + werkwoord gebruik je om aan te geven dat iets moet. Het is dringender dan have to en je gebruikt het formeler; regels, wetten, bevelen.

You must be 18 or older to drink alcohol.
Je moet 18 of ouder zijn om alcohol te drinken.


Slide 6 - Tekstslide

Must
must + werkwoord gebruik je ook om aan te geven dat iets logisch is; het kan niet anders. Het moet wel.

Suze left an hour ago. She must be home now.
Suze vertrok een uur geleden. Ze moet nu wel thuis zijn.


Slide 7 - Tekstslide

should
Should + werkwoord gebruik je om aan te geven dat iets zou moeten; iets is belangrijk. Denk aan adviezen.

You should apologise to her.
Je zou je excuses moeten aanbieden aan haar.

You should stop smoking. 
Je zou moeten stoppen met roken.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Modals: must, have to, should
Modal
Zin
should
You should do your homework more often.
must
I must go home now.
have to 
You have to be home before 10pm.

Slide 10 - Tekstslide

Modals: must, have to, should
Modal
Zin
shouldn't
You shouldn't eat too much sugar.
mustn't
I mustn't be home late.
don't have to 
You don't have to do this if you don't want to.

Slide 11 - Tekstslide

Write these notes in your notebook:
Positief
Vertaling
have to 
 moeten

must
moeten
(spreker)
should
zou eigenlijk moeten
Negatief
Vertaling
don't have to
(=not necessary) 
niet hoeven
mustn't
(= not allowed)
niet mogen
shouldn't

zou eigenlijk niet moeten

Slide 12 - Tekstslide

"I have a terrible stomachache." "You ... go to the doctor's."
A
must
B
should
C
have to
D
mustn't

Slide 13 - Quizvraag

You ... show your passport at passport control.
A
must
B
should
C
have to
D
mustn't

Slide 14 - Quizvraag

Because of her parents, Jenny ... do homework every evening.
A
must
B
should
C
has to
D
mustn't

Slide 15 - Quizvraag

"She's not happy with the salary offered." "She ... accept the job."
A
mustn't
B
shouldn't
C
doesn't have to
D
has to

Slide 16 - Quizvraag

You ... tell him before it's too late.
A
must
B
should
C
have to
D
mustn't

Slide 17 - Quizvraag

You ... be late for work on your first day.
A
mustn't
B
shouldn't
C
don't have to
D
don't has to

Slide 18 - Quizvraag

Ik begrijp: must, should, have to
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll