2G - Leesvaardigheidsles

Leesvaardigheidsles
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheidsles

Slide 1 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
Today:
- we bespreken een aantal leesstrategieën.
- Je gaat een tekst maken en samen bespreken.


Slide 3 - Tekstslide

Reading strategies
Wat is een leesstrategie?
- een leesstrategie is een hulpmiddel om de tekst beter te
   begrijpen. 
- Leesstrategieën gebruik je soms vóór, soms tijdens en soms
   na het lezen. 

Slide 4 - Tekstslide

Leesstrategie 1 - Skimmen
Het skimmen van een tekst is iets wat je altijd als eerste doet. Je bekijkt de hele tekst zonder hem te lezen.

Je let op:
- de titel                                        - tussenkopjes
- plaatjes                                     - soort tekst (krantenartikel, tijdschrift, advertentie etc)
- opvallende woorden           -  andere opvallende zaken
-  ondertitel

Door de tekst te skimmen kun je al een aardig idee krijgen van waar de tekst over zal gaan. Ook al is je eerste idee misschien niet altijd juist, je zal altijd in de goede richting zitten.
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Leesstrategie 1 - Skimmen
Wat valt je op aan het volgende artikel?


Slide 6 - Tekstslide

Leesstrategie 1 - Skimmen
Noem eens op wat je opvalt aan het volgende artikel?


Slide 7 - Tekstslide

Leesstrategie 2 - Scannen
Scannen is gericht zoeken naar informatie in de tekst. Je kunt bijvoorbeeld zoeken naar een antwoord op een vraag of naar een stukje wat je wilt lezen op een pagina of een website.

Door te scannen voorkom je dat je de hele tekst (weer) gaat lezen terwijl dat helemaal niet nodig is.  Je moet vooraf bedenken waar je naar op zoek gaat. 

Naar wat zoek je als je antwoord wilt op de volgende vragen?:
- How old is Shane?
- Where does Tom live?
- What is the name of John’s wife? 
- In what month do we vote?

Slide 8 - Tekstslide

Leesstrategie 2 - Scannen
Bekijk de volgende vragen en schrijf de antwoorden even voor jezelf op. Daarna bespreken we ze klassikaal.

1. Who is the text about?
2. What types of swords are there?
3. What is the name of the competition?
4. After how many points is the game ended?


Slide 9 - Tekstslide

Leesstrategie 3 - ELZA
ELZA staat voor Eerste Laatste Zin Alinea en gaat uit van de opbouw van een tekst.

De belangrijkste informatie is bijna altijd te vinden in de eerste en laatste zin van de alinea.

ELZA gebruik je dus vooral als je een indruk wilt krijgen van de hele tekst of daar vragen over moeten beantwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Leesstrategie 3 - ELZA
Kijk eens naar deze tekst en de bijpassende vragen true/false vragen:
1. Het ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag. 
2. Rommel is goed voor je concentratie. 
3. Je zult zelf je omgeving geschikt moeten maken. 
4. De tekst geeft tips die je helpen om beter te focussen. 
Als je zo kijkt is de tekst groot en kost het veel tijd om te lezen en vragen te beantwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Leesstrategie 3 - ELZA
In deze tekst zie je alleen de eerste en laatste zin van elke alinea. Dus...true or False?
1. Het ontbijt is de belangrijkste maaltijd van de dag. 
2. Rommel is goed voor je concentratie. 
3. Je zult zelf je omgeving geschikt moeten maken. 
4. De tekst geeft tips die je helpen om beter te focussen. 
Je ziet dat belangrijke info vaak (maar niet altijd) dus in de ELZA staat.

Slide 12 - Tekstslide

Leesstrategie 4 - Intensief lezen
Soms zul je ook vragen krijgen waarvoor je een stukje heel precies moet lezen. Dat heet dan intensief lezen. Intensief lezen zul je dus vooral gebruiken als je iets moet weten en alle details doen ertoe.

Slide 13 - Tekstslide

Leesstrategie 4 - 
Intensief lezen
Over welk van de geteste boeketten is het eindoordeel van de test het meest positief?
Over het boeket van
A Interflora.
B British Tele-flower Service.
C Marks & Spencer Home Choice.
Natuurlijk moet je de tekst eerst skimmen zodat je weet waar je moet zoeken. Daarna zul je van alle drie de boeketten heel precies moeten lezen wat het eindoordeel is, zodat je de vraag kan beantwoorden. 

Slide 14 - Tekstslide

En dan nu: aan de slag!
Je krijgt van je docent drie teksten om te maken.

 Het volgende is belangrijk:
- Alle teksten en vragen staan online in Teams (G-2G-an-2223)
- Beantwoord de vragen
- Je moet IN de tekst markeren waar je de antwoorden van elke vraag hebt
   gevonden

Slide 15 - Tekstslide

Tips & Tricks

Slide 16 - Tekstslide

Meerkeuzevragen (1)
- Lees de vragen en lees aan de hand daarvan alinea na alinea door.

- Het goede antwoord is meestal een stukje uit de tekst in andere woorden.

- De antwoorden staan in alfabetische volgorde dus het kan gebeuren dat je
   6 keer achter elkaar A krijgt, puur toeval.

- ook als je meteen weet dat antwoord A goed is moet je de andere
   antwoorden lezen. Je weet maar nooit ….


Slide 17 - Tekstslide

Meerkeuzevragen (2)
- 2 antwoorden vallen vaak al af omdat het ‘onzinantwoorden’ zijn.

- Vaak twijfel je dan tussen twee antwoorden. Let dan op: Als maar een deel
   van het antwoord goed is (en een deel dus niet), is het fout. Het juiste
   antwoord moet helemaal goed zijn.

- Het is goed als je zelf al veel van het onderwerp weet. Maar je mag je eigen
   kennis niet gebruiken om antwoorden te geven. Je antwoord mag alleen uit
   de tekst komen!


Slide 18 - Tekstslide

Open vragen (1)
Een open vraag is een vraag waar je zelf het antwoord van moet opschrijven (het staat er dus niet al geschreven zoals bij meerkeuzevragen). 

Hier heb je twee voorbeelden:
Wat is er gebeurd met de jongen in de zee?  _________________________________

Citeer (= schrijf op) de eerste 2 en de laatste twee woorden op van de zin waarin staat wanneer je de wedstrijd hebt gewonnen.  ____________________________________

Slide 19 - Tekstslide

Open vragen (2)
- De basisregel is dat je open vragen altijd in het Nederlands beantwoord. Je
   mag er geen Engels in doen. 

Wat is er gebeurd met de jongen in de zee? _________________________________

Wel goed: De jongen verdronk bijna, maar de badmeester heeft hem gered. 
Niet goed: de jongen verdronk, maar de lifeguard heeft hem gered. 



Slide 20 - Tekstslide

Open vragen (3)
Bij 'citeren' moet je letterlijk woorden overschrijven uit de tekst. De tekst is Engels...dus de woorden die je overschrijft zijn dus ook in het Engels. Dat mag dan wel. Maar let op! Schrijf precies op wat je volgens de vraag moet opschrijven. Niet meer of minder. 

Bijv. ‘Schrijf de eerste en laatste twee woorden van de zin ...etc:
Antwoord:  "The boys … the garden."


Slide 21 - Tekstslide

Open vragen (4)
- Wees verder bij open vragen DUIDELIJK.
    Als je bijvoorbeeld opschrijft:
    ‘Ze doen dat’ -->  Wie zijn ze? En wat is dat? 

- Lees na het beantwoorden de vraag en het antwoord nog eens
   door om te controleren of je echt wel antwoord op de vraag
   hebt gegeven.

Slide 22 - Tekstslide

Wat als je een woord niet kent?
- Raak niet in paniek. Soms wordt het wordt gelijk erna uitgelegd. En soms komt hetzelfde
  begrip in dezelfde alinea of later in de tekst nog een keer voor waardoor je het beter begrijpt.
- Vraag jezelf af: kan je de betekenis raden door naar de rest van de zin te kijken?

Als je het echt niet weet pak je je woordenboek erbij. Hier een paar tips:
- De juiste vertaling is niet meteen het eerste woord dat je als vertaling tegenkomt in het
   woordenboek. Kijk dus goed of een vertaling past in de zin.
- Kan je het woord niet vinden in het woordenboek? Controleer wat voor soort woord het is:
  • is het misschien een werkwoord in de verleden tijd of iets dergelijks?
  • Staat er misschien een voor- of achtervoegsel bij?  
  • staat het woord misschien in het meervoud? etc

Slide 23 - Tekstslide

En dan nu: aan de slag!
Je hebt de vorige les nog twee teksten gekregen (tekst 5 en 11). Deze teksten ga je nu maken.
 Het volgende is belangrijk:
- Alle teksten en vragen staan online op GoogleClassroom. 
- Je moet IN de tekst markeren waar je de antwoorden van elke vraag hebt gevonden.
    Weet je hoe dat digitaal moet? Prima.
    Weet je dat niet?   --> In de klas kan je het van je docent krijgen. Als je op dat moment thuis
                                                bent, moet je het zelf in je schrift opschrijven.



Slide 24 - Tekstslide

Tekst 5

Slide 25 - Tekstslide

5. ‘ended up in deep doodoo’ (eerste zin)
Het artikel gaat over een ongeval.
--> Naar welk deel van het ongeluk verwijst deze uitdrukking?
(Geef antwoord in het Nederlands. )

Slide 26 - Open vraag

Tekst 11

Slide 27 - Tekstslide

27. What becomes clear from paragraphs 1 and 2?
A
Jackie’s decision to buy a horse was unexpected.
B
Jackie’s horse was sold for a large amount of money.
C
Jackie’s house is specially built for keeping horses.
D
Jackie’s husband loves horses as much as she does.

Slide 28 - Quizvraag

28. Geef van elk van de volgende beweringen over Jackie aan of deze juist of onjuist is volgens alinea 3.
A
1. juist 2. juist 3. juist 4. juist
B
1. onjuist 2. juist 3. onjuist 4. juist
C
1. onjuist 2. juist 3. juist 4. juist
D
1. juist 2. onjuist 3. juist 4. juist

Slide 29 - Quizvraag

29. What are Jackie’s plans for the horses according to paragraph 4?

She is going to...
A
buy a place where they can spend the rest of their lives.
B
find people who will take good care of them.
C
sell some of them to earn some money back
D
take them to a special farm for retired horses.

Slide 30 - Quizvraag

30 How have some people reacted according to paragraph 5?
A
They have come to look after the sick horses.
B
They have given her a hand in renovating the stables.
C
They have gossiped about her strange ideas.
D
They have brought some goods to help her out.

Slide 31 - Quizvraag