Thema 1, week 1 Les 1a - de fiets (verkeer en vervoer)

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Welke onderdelen van een fiets ken jij?

Lesdoel

Ik leer  twaalf woorden over verkeer en vervoer.

Luister naar het verhaal

de bagagedrager

het rek achterop de fiets waar je spullen op vast kunt maken

cirkelen

een beweging in een rondje maken

De vogels vliegen in rondjes, dat noem je ook wel dirkelen.

het frame

     het onderdeel van de fiets waaraan de wielen, het stuur, de trappers en het zadel vastzitten

naderen

 dichterbij komen

Het schip komt steeds dichterbij. Ik zie hem naderen.

passeren

iemand of iets voorbij gaan

De blauwe auto
gaat de rode auto voorbij.

Een ander woord voor voorbijgaan is passeren.

de reflector

een plaatje dat licht terugkaatst, zodat het in het donker beter te zien is

De trapper van een fiets heeft ook een refelctor.

de slagboom

     paal of balk als afsluiting van een weg

Als er een tein aankomt gaat de slagboom dicht.

de snelbinder

een band van elastiek waarmee je spullen achterop je fiets kunt vastmaken

Mijn schooltas doe ik altijd onder de snelbinder.

de veerpont

    

een boot die mensen van de ene kant naar de andere kant van het water brengt

de verkeersdrempel

    

een hobbel in de weg, die ervoor zorgt dat mensen zachter gaan rijden

de versnelling

  iets waarmee je door te schakelen kunt bepalen hoe hard je kunt rijden of trappen

fietsversnelling

autoversnelling

de zadelhoogte

 hoe hoog de zitting van een fiets is

Als je zadelhoogte niet goed is kun je niet goed fietsen.

Aan het werk

 Thema 1, week 1
Les 1a

Klaar: 10 x plussen