GL4: herhalen PM4

Welkom GL4
08:05 - 08:15
startactiviteit 
doornemen begrippen
08:20 - 08:40
lesdoelen bespreken + theorie MM herhalen (examenvoorbereiding)
08:40 - 08:55
zelfstandig werken
minitoets maken
groep 2 zie boven
lesverdeling: 1e uur groep 1 C2-5 groep 2 D&P lokaal
                         2e uur groep 2 C2-5/ groep 1 D&P lokaal
                         
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom GL4
08:05 - 08:15
startactiviteit 
doornemen begrippen
08:20 - 08:40
lesdoelen bespreken + theorie MM herhalen (examenvoorbereiding)
08:40 - 08:55
zelfstandig werken
minitoets maken
groep 2 zie boven
lesverdeling: 1e uur groep 1 C2-5 groep 2 D&P lokaal
                         2e uur groep 2 C2-5/ groep 1 D&P lokaal
                         

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • je kent de procedures/werkwijzen/technieken in de keuken
  • je beheerst de theorie die hoort bij film
  • je weet wat een minitoets is en hoe je deze kunt oefenen 

Slide 2 - Tekstslide

Audiovisuele producties
Een audiovisuele productie is een geluidsfilm, een combinatie van geluid en bewegende beelden. Er zijn veel soorten geluidsfilmen:

  1. bedrijfsfilm: wordt gemaakt in opdracht van een bedrijf
  2. productpresentatie: je wilt laten zien wat jouw nieuwe apparaat of product allemaal kan
  3. commercial: reclamefilmpjes op tv of social media
  4. documentaire: een langere film die iets uit de werkelijkheid laat zien; geeft informatie en probeert daarbij verschillende meningen over het onderwerp aan bod te laten komen. Daarom doet de documentairemaker vooraf erg veel onderzoek naar het onderwerp.
  5. instructiefilm: je legt stap voor stap uit hoe je iets moet doen
  6. reportage: je laat iets uit de werkelijkheid zien, maar het onderwerp is kleiner dan dat van een documentaire
  7.  videoclip: de bewegende beelden bij een popliedje

Slide 3 - Tekstslide

Regisseur/ Opnameleider
  • De regisseur:
  • Hij of zij is verantwoordelijk voor hoe de film eruit gaat zien
  • Hij of zij stuurt de acteurs en de cameraman aan.

  • De opnameleider:  
  • Hij of zij let op de tijd, zorgt ervoor dat de opnames soepel verlopen
  • dat alle apparatuur, props en acteurs op tijd aanwezig zijn
  • bepaalt of shots komen te vervallen

Slide 4 - Tekstslide

Stappen om een film (audio visuele productie) te maken

  • de eisen en wensen van de opdrachtgever inventariseren
  • een script schrijven
  • het script voorleggen aan de opdrachtgever
  • een storyboard maken
  • zaken regelen voor de opnamen, zoals locaties, acteurs en materialen
  • een draaiboek maken
  • een lijst maken met personen die meewerken aan de opnamen en met zaken die je nodig hebt
  • filmopnamen maken
  • film editen (zoals beelden achter elkaar zetten/monteren/bewerken, geluid/muziek toevoegen, geschreven tekst toevoegen en een aftiteling maken).

Slide 5 - Tekstslide

Een script

* Het script geeft aan wat er in de video gezegd moet worden. 

* Zonder script is het lastig om het doel van de video aan te houden.

* Een videoscript is het verhaal dat je wilt vertellen in je video.

Slide 6 - Tekstslide


Een script is een (volledige) geschreven uitwerking van een verhaal.

Het is een handleiding voor filmmakers.
Maar ook handig voor alle mensen die meewerken aan de film.

Nadat je het verhaal uitgebreid hebt beschreven (scenario) kan je van dat verhaal een script maken.

Slide 7 - Tekstslide

Script bestaat uit...

                                         - KOP
                                         - VERHAAL / VERTELLING
                                         - DIALOOG

Slide 8 - Tekstslide


Een script is een (volledige) geschreven uitwerking van een verhaal.

Het is een handleiding voor filmmakers.
Maar ook handig voor alle mensen die meewerken aan de film.

Nadat je het verhaal uitgebreid hebt beschreven (scenario) kun je van dat verhaal een script maken.

Slide 9 - Tekstslide




In een script staan de volgende zaken:

          - hoe het beeld eruit komt te zien,
          - wat de personages zeggen (dialoog)
          - hoe de personages iets zeggen,
          - wat er gebeurt, wat de personages doen (actie)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld script


Voorbeeld: 
1. EXT. STEEGJE. DAG 
Jan en Cynthia lopen samen door de steeg. Jan is een wat oudere man met een baard. 
Cynthia is klein en dun. Ze draagt een grote rugzak op haar rug. Ze loopt er krom van. 
JAN 
Dat ziet er zwaar uit. Wat zit er in die rugzak? 
CYNTHIA 
(Zet rugzak met een zwaai op de grond en maakt hem open.) 
Ik heb geen idee. Hij is van mijn vriend. We zullen eens kijken.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een storyboard?

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een storyboard?

Slide 13 - Tekstslide

Storyboard 
  • Gebruik je script
  • Werk elke scène uit in verschillende shots 
  • Zet elk shot in het storyboard (totaal minimaal 15)
    wat gebeurt er? (dialoog of actie: beschrijf het kort)
    locatie?
    welk perspectief?
    welk kader?
    hoe lang duurt het shot?

Slide 14 - Tekstslide

voorbeeld van hoe je kunt tekenen
het hoeft niet supernetjes of precies getekend te worden

Slide 15 - Tekstslide

Filmgenres
Er zijn veel verschillende soorten films. De bekendste soort is de speelfilm.
Een genre is een verzameling van films die dezelfde kenmerken hebben; doordat deze films hetzelfde soort verhaal hebben of overeenkomsten  hebben wat betreft cameravoering.

  1. animatiefilm.
  2. actiefilm 
  3. biografie
  4. drama.
  5.  fantasyfilm 
  6. historische film
  7. horror
  8.  kinderfilm
  9.  komedie 

Slide 16 - Tekstslide

  • verschil shot / scene

  • Een shot of take is één ononderbroken filmopname. 
  • Het is alles dat wordt opgenomen tussen het aan- en uitzetten van de cameramotor. 
  • Meerdere shots samen vormen een scène.

Slide 17 - Tekstslide

Scène
  • één deel van de film
  • een film bestaat uit meerdere scènes
  • een scène is een stukje film dat zich op één plek op één moment afspeelt 
  • een scène wordt uitgeschreven in shots -> filmopname zonder onderbreking -> een reden voor verschillende shots is bijvoorbeeld het filmen uit verschillende hoeken
  • voorbeeld: een dialoog (een gesprek) met 2 mensen; het ene moment wordt de ene persoon gefilmd en het volgende moment de andere -> als dit meerdere camerabewegingen zijn dan zijn het ook verschillende shots
 

Slide 18 - Tekstslide

Filmtermen
  • Take: beeldopname. Het stukje film dat je in één keer opneemt, zonder te stoppen met draaien, noem je een take 
  • Shot: beeldopname in één keer. Een shot is bijna hetzelfde als een take. Maar wanneer je het woord 'shot' gebruikt, zeg je vaak ook iets over het camerastandpunt of het kader dat wordt gebruikt. Bijvoorbeeld een two-shot (beeldopname met twee personen in beeld) of een longshot (ruim kader, waarin mensen ten voeten uit te zien zijn). Verderop worden deze termen uitgelegd. 
  • Scène: combinatie van verschillende shots. Samen laten deze shots één gebeurtenis op dezelfde plek en op hetzelfde moment zien. Een scene is dus een eenheid van tijd, plaats en handeling.

Slide 19 - Tekstslide

Kijken als regisseur

  • Hoeveel shots heeft volgend fragment?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Het verhaal
  • wie
  • wat 
  • waar
  • wanneer
  • waarom
  • hoe 

Slide 22 - Tekstslide

Storyboard

Slide 23 - Tekstslide

Camerastandpunt/Perspectief
  • Cameravoering: alles wat je de camera laat doen; de cameravoering is van invloed op de stijl van je film. 
  • Het camerastandpunt is de plaats waar de camera staat ten opzichte van de personen of voorwerpen die hij filmt. De camera is het oog van de kijker: waar de camera staat, daar staat het publiek.
  • Een ander woord voor camerastandpunt is perspectief. Door goed na te denken over de plaats waar de camera staat, kun je de kijker van je film beïnvloeden. Zo 'stuur' je het verhaal, je geeft er je eigen draai aan.

Slide 24 - Tekstslide

Perspectief
  1. Ooghoogte: Filmen op ooghoogte levert een neutraal shot op. De persoon of het voorwerp in beeld lijkt net zo belangrijk als de camera.
  2. Kikvorsperspectief:Leg je de camera op de grond en film je naar boven. Bij een kikvorsperspectief ligt de nadruk op de voorgrond. De persoon of het voorwerp in het shot lijkt enorm groot en krachtig. 
  3. Vogelperspectief:Je filmt vanuit de lucht op iets of iemand neer. In het shot zie je veel van de omgeving. Personen en voorwerpen ogen klein en nietig
  4. Two-shot:Een shot met twee mensen erin. De camera is neutraal, hij registreert wat er gebeurt.
  5. Over-the-shoulder-shot: filmt de camera over de schouder van een van de personage. Zo'n shot is helemaal niet neutraal: de kijker zit midden in het gesprek. Een over-the-shoulder zie je vaak in scènes met gesprekken. De kijker wordt door een over-the-shoulder het gesprek ingezogen.

Slide 25 - Tekstslide

Kader film
  • Ga je filmen met een camera, dan geven de randen aan de zijkant van de zoeker het kader (de grenzen) van het filmbeeld aan.
  • Extra long shot (ELS / XLS): Heel ruime overzichtsopname
  • Long shot (LS):Ruim shot, mensen zijn volledig zichtbaar in beeld
  • Medium shot (MS): Mensen zijn vanaf hun middel in beeld
  • Medium close up (MCU):Mensen zijn vanaf de borst/schouders in beeld
  • Close-up (CU): Een deel van de persoon of het voorwerp is zichtbaar, bijv. het gezicht
  • Extreme close-up (ECU / XCU): Alleen een detail is zichtbaar

Slide 26 - Tekstslide

Camerabewegingen
  • Panorama (Pan): Bij een panoramashot beweegt de camera vanaf een vast punt (bijvoorbeeld een statief) horizontaal, bijvoorbeeld van links naar rechts
  • Rijden: Je kunt een camera laten rijden. Hiervoor gebruik je een speciaal karretje, een dolly. een dolly-in of een dolly-out: Een rijdende camera kan naar iets toe rijden (inrijden) of van iets weg rijden (uitrijden). De dolly zorgt ervoor dat de camera niet schokt of trilt tijdens het rijden. Een ander voordeel van het gebruik van een dolly is dat het beeld scherper blijft.
  • Tilt: Vanaf een statief kun je de camera van boven naar beneden laten bewegen of andersom. 
  • Craneshot: Er zijn speciale hijskranen voor filmcamera's. Hiermee kun je ingewikkelde bewegingen maken.
  • Steadicam: Een steadicam is een constructie waarmee de filmcamera aan de cameraman vast zit.

Slide 27 - Tekstslide

Belichting
  • Belichting is iets anders dan verlichting
  • Bij belichting gebruik je bewust licht of lampen om de sfeer in een shot te bepalen. Je denkt van tevoren na over het effect dat je met licht wilt bereiken.
  • Hard licht: Fel licht dat harde schaduwen geeft; er is een groot contrast tussen zon en schaduw. Bij hard licht hebben schaduwen harde randen
  • Zacht licht: is het soort licht dat je ziet op een bewolkte dag, schaduw heeft zachte randen
  • Invullicht: een extra lamp of lichtbron die je kunt gebruiken tijdens je filmopnamen.

Slide 28 - Tekstslide

Geluid
Er zijn vijf soorten geluiden in een film.
  1. direct geluid: Het geluid dat tegelijk met het beeld wordt opgenomen
  2. set-noise: alle geluiden die je hoort tijdens de film die de sfeer bepalen (bijv. tikken van de klok of een spoorwegovergang) -> omgevingsgeluid
  3. voice-over: Een vertelstem, of een gedachtestem die bijna altijd achteraf wordt opgenomen
  4. effectgeluid:Een deur die dichtslaat ... Soms is één geluid in een scène veel harder dan de rest van het geluid
  5. filmmuziek

Slide 29 - Tekstslide

Chroma key 
Chroma key is een speciale filmtechniek, waarbij een voorwerp of persoon wordt gefilmd voor een groene achtergrond.

Deze techniek wordt ook vaak green screen genoemd. Het scherm is groen (of soms ook blauw) omdat die kleur niet in de huid van een mens voorkomt.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht


Je gaat naar facet online 
-> kies voor: vo-oefenomgeving
-> examens oefenen
->vmbo-GL 
->profielvak-cspe

D&P blauw GL 2023 opdracht C03

Slide 31 - Tekstslide