Les 2 jong en oud

Welkom 
Les 2 o-uren economie 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
Les 2 o-uren economie 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Aan het einde van de les kan je:
Uitleggen hoe rente invloed heeft op consumptie. 
Een aantal aftrekposten benoemen en uitleggen wat aftrekposten zijn.
Het besteedbaar inkomen berekenen.
Aan geven of het belastingstelsel progressief, proportioneel of degressief is.   Bepalen of het belastingstelsel nivellerend of denivellerend werkt. 
Het gemiddelde heffingstarief berekenen
Het marginale heffingstarief bepalen/berekenen 

Slide 2 - Tekstslide

Ruilen over tijd, wat is dat ?
Als je ruilt over de tijd kies je ervoor om of in het heden of in de toekomst meer geld tot je eigen beschikking te hebben. 

Voorbeelden:
Wie spaart                                                 Uitstellen van eigen consumptie betekent ruilen over tijd
Als je geld leent                                      Ook vervroegen van consumptie betekent ruilen over tijd
Je eigen pensioensopbouw             Uitstellen van eigen consumptie betekent ruilen over tijd
(kapitaaldekkingsstelsel)
AOW opbouw                                           Dit is geen ruilen over tijd, je betaalt andermans pensioen
(omslagstelsel)

Slide 3 - Tekstslide

Filmpje met uitleg en voorbeelden 

Slide 4 - Tekstslide

CONSUMEREN, SPAREN, LENEN

Slide 5 - Tekstslide

Spaarmotieven
Redenen om te sparen (= spaarmotieven)
  1. Sparen voor een bepaald doel
  2. Sparen uit voorzorg
  3. Sparen voor rente
Sparen = een deel van je geld niet direct uitgeven, maar bewaren. Je stelt het consumeren uit tot een later tijdstip.

Slide 6 - Tekstslide

Inkomstenbelasting

Slide 7 - Tekstslide

Omslagstelsel 
De werkende groep mensen betaald voor de groep mensen met een uitkering.

Kapitaaldekkingsstelsel
De werkende groep mensen betaald een particulier verzekeringsbedrijf die het geld belegd. 

Slide 8 - Tekstslide

Belastingstelsels
Proportioneel belastingstelsel
Degressief
belastingstelsel
Progressieve belastingheffing

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldprogressief belastingstelsel (nivellering)
Bij een progressief belastingstelsel moet er procentueel meer belasting betaald worden naarmate het inkomen stijgt.

Slide 10 - Tekstslide

Degressief belastingstelsel
Bij een degressief belastingstelsel wordt er procentueel minder belasting betaald naarmate het inkomen stijgt.

Slide 11 - Tekstslide

Welk belastingstelsel hoort bij de belastingschijven?
A
Proportioneel belastingstelsel
B
Degressieve belastingstelsel
C
Progressieve belastingheffing

Slide 12 - Quizvraag

Heffingskortingen zorgen voor
A
Nivellering
B
Denivellering
C
Geen verschil

Slide 13 - Quizvraag

€36.780, in welke schijven zit ik?

Slide 14 - Tekstslide

Aftrekposten en heffingskortingen 

Slide 15 - Tekstslide

Berekenen: totale heffing box 1

Bereken het belastbaar inkomen (bruto inkomen - aftrekposten)
Bereken de te betalen heffing in schijf 1
Bereken de te betalen heffing in schijf 2*
Bereken de te betalen heffing in schijf 3*
Bereken de totale te betalen heffing in box 1
Haal de heffingskorting er af. 

Slide 16 - Tekstslide

Inkomen: 50.000 euro, 2.000 euro heffingskorting. Hoeveel belasting moet je betalen?
A
13.750
B
11.750
C
10.000
D
15.000

Slide 17 - Quizvraag

De hoogte van de kinderbijslag is inkomensafhankelijk. (H2)
Progressief belastingstelsel met een heffingskorting?
A
Land A
B
Land B
C
Land C
D
Land D

Slide 18 - Quizvraag

Door de heffingskortingen
A
Word je belastbaar inkomen hoger waardoor je meer belasting betaalt
B
Word je belastbaar inkomen hoger waardoor je minder belasting betaalt
C
Word je belastbaar inkomen lager waardoor je meer belasting betaalt
D
Word je belastbaar inkomen lager waardoor je minder belasting betaalt

Slide 19 - Quizvraag

Bij een progressief belastingstelsel
A
Betaalt iedereen evenveel belasting in euro's
B
Betaalt iedereen evenveel belasting in % van zijn inkomen
C
Betalen hogere inkomens meer belasting dan lagere inkomens
D
Betalen hogere inkomens in % meer belasting dan lagere inkomens

Slide 20 - Quizvraag

Bij een degressief belastingstelsel is de secundaire inkomensverdeling .......... dan de primaire inkomensverdeling
A
gelijker
B
ongelijker

Slide 21 - Quizvraag


Als je 60.000 euro verdient is je marginale tarief hier: 
A
36,55 %
B
40,4 %
C
52%

Slide 22 - Quizvraag

De inkomstenbelasting van land A werkt als volgt:
iedereen betaalt 30% belasting over iedere euro en heeft recht op een heffingskorting van 2.000 euro.
Voor iemand met een belastbaar inkomen van 40.000 euro is het marginale tarief (1) en het gemiddelde tarief (2)
A
(1) 25% en (2) 30%
B
(1) 30% en (2) 25%
C
(1) 30% en (2) 30%
D
(1) 25% en (2) 25%

Slide 23 - Quizvraag

De loonheffing bestaat uit:
A
Belasting
B
Belasting + premies volksverzekeringen
C
Belasting + premies werknemersverzekeringen
D
Belasting + premies volksverzekeringen + premies werkverzekeringen

Slide 24 - Quizvraag

Welk type belastingsysteem nivelleert de primaire inkomens?
A
degressief belastingsysteem
B
vlaktaks
C
progressief belastingsysteem
D
proportioneel belastingsysteem

Slide 25 - Quizvraag

Als er belasting afgegaan is van de primaire inkomens, noemen we dit:
A
secundaire inkomens
B
elitaire inkomens
C
tertiaire inkomens

Slide 26 - Quizvraag

De optelsom van alle primaire inkomens in een land in een jaar wordt weergegeven met het:
A
nnp
B
nni
C
nbi
D
bbp

Slide 27 - Quizvraag

De gemiddelde heffingsdruk (gemiddeld tarief) bereken je zo: inkomensheffing / .... x 100%
A
Brutoloon
B
Nettoloon
C
Belastbaar inkomen

Slide 28 - Quizvraag

Dick zegt dat loonheffing een vooruitbetaling is op de inkomstenbelasting.
A
Dick heeft gelijk
B
Dick heeft geen gelijk

Slide 29 - Quizvraag

Jayden heeft vakantiewerk gedaan en daarmee € 600 verdiend.
Op zijn loon is € 100 loonheffing ingehouden. Deze gegevens staan op zijn jaaropgave. Jayden heeft recht op teruggave van de loonheffing.
Kies van wie hij de betaalde loonheffing kan terugkrijgen.

A
de belastingdienst
B
de gemeente
C
de werkgever

Slide 30 - Quizvraag

Voorbeelden van aftrekposten zijn
A
Arbeidskorting, pensioenpremie & hypotheekrente
B
Arbeidskorting & algemene heffingskorting
C
Arbeidskorting algemene heffingskorting & hypotheekrente
D
Hypotheekrente & pensioenpremie

Slide 31 - Quizvraag

Bij een degressief belastingstelsel is er sprake van
A
Nivellering
B
Denivellering

Slide 32 - Quizvraag