herhaling hoofdstuk 5

herhaling hoofdstuk 5
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

herhaling hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 2 - Quizvraag

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55. Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25

Slide 3 - Quizvraag

Wat is vraag?
A
De hoeveelheid die kopers willen
B
De hoeveelheid die verkopers kwijt willen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de consumentenprijs?
A
Verkoopprijs zonder BTW
B
Verkoopprijs
C
Verkoopprijs met BTW
D
Inkoopprijs

Slide 5 - Quizvraag

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 6 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Winst x Verkoopprijs

Slide 7 - Quizvraag

Wat is afzet?
A
het totaalbedrag van de verkopen van een onderneming
B
het aantal verkochte eenheden in een periode

Slide 8 - Quizvraag

1. Omzet = afzet x                                                          
2. Omzet -                                 = brutowinst
3. Brutowinst -                                  = nettowinst


  
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs

Slide 9 - Sleepvraag

x _______________________
- _______________________
- _______________________
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
bedrijfskosten
verkoopprijs
omzet
afzet

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is de brutowinstopslag?

A
De winst die een winkelier maakt
B
Wat een winkelier uiteindelijk verdient
C
Het bedrag dat een winkelier bij de verkoopprijs telt om winst te maken.
D
Het aantal producten dat een winkelier verkoopt

Slide 11 - Quizvraag

De consumentenprijs is € 25,86. BTW is 21% BTW. Wat is het BTW bedrag?
A
€ 4,49
B
€ 5,43
C
€ 4,75

Slide 12 - Quizvraag

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 13 - Quizvraag

-
-
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Brutowinst

Slide 14 - Sleepvraag

De brutowinst is 40% van de verkoopprijs. De inkoopprijs is € 180,-.
Hoe hoog is de verkoopprijs?
A
€ 252,-
B
€ 300,-

Slide 15 - Quizvraag

Vraag en aanbod bepalen de markt.
Veel aanbieders weinig vraag
A
Lage prijs
B
Hoge prijs

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
Een belasting die je rechtstreeks aan de overheid betaalt
B
Een belasting die je via de belastingdienst aan de overheid betaalt
C
Een belasting die je via een winkelier/leverancier aan de overheid betaalt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is aanbod op de markt?
A
Wat producenten verkopen
B
wat consumenten willen kopen
C
aantal consumenten op de markt
D
wat producenten vragen voor hun product

Slide 18 - Quizvraag

De weekmarkt in Elburg is een goed voorbeeld van een abstracte markt?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

In januari worden 50 jurken verkocht voor € 250 per stuk. De inkoopprijs per jurk is €175. Bereken de inkoopwaarde
A
€12.500
B
€3750
C
€43.750
D
€8750

Slide 20 - Quizvraag

Wat is marketing?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
B
Instrumenten die je gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om de winst te vergroten.
D
Een Engels woord voor winkel.

Slide 21 - Quizvraag

Jelle heeft een omzet van €2400.
De inkoopwaarde van de omzet was €400.
Bereken de brutowinst.

A
€2800
B
€2000
C
€6
D
€2400

Slide 22 - Quizvraag

Gabi heeft een omzet van €10.000.
De inkoopwaarde van de omzet is €1500.
De bedrijfskosten zijn €3500.
Bereken de nettowinst.
A
€5000
B
€15000
C
€12000
D
€8000

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs die je betaalt in de winkel

Slide 24 - Quizvraag