koppelteken en trema (opdr 7-8)

spelling blok 4 'woorden met trema of koppelteken'
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

spelling blok 4 'woorden met trema of koppelteken'

Slide 1 - Tekstslide

nakijken opdracht 1
1. straft – strafte
2. houdt – hield
3. fietsen – fietsten
4. luistert – luisterde
5. krabt – krabde
6. Vind – Vond

Slide 2 - Tekstslide

nakijken opdracht 2

1. gebeurd
2. ingezet
3. versierd
4. opgeruimd
5. georganiseerd

6. geserveerd
7. gemaakt
8. verrast
9. geholpen
10. uitgerust

Slide 3 - Tekstslide

nakijken opdracht 3



1. auto-onderdeel
2. diploma-uitreiking
3. tostiapparaat
4. astma-aanval
5. politieagent
6. woede-uitbarsting

Slide 4 - Tekstslide

nakijken opdracht 5



1. dorpsfeest                      4. kapperszaak
2. stationsstraat               5. buschauffeur
3. oorlogsschip                 6. winkelcentrum

Slide 5 - Tekstslide

nakijken opdracht 4



1. groenteman                                       7. secondewijzer
2. bessensap                                         8. kattenluik
3. reuzeleuk                                           9. vitaminepil
4. sterrenhemel                                   10. fietsenhok
5. zonnestelsel                                     11. berenhol
6. deurklink                                              12. beregoed

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les: 
- heb je de regels over gebruik van een trema of koppelteken bij woorden geleerd en hiermee geoefend. 

Slide 7 - Tekstslide

vorige les: samenstellingen
Een samenstelling is:
Twee woorden die samen 1 begrip vormen. De woorden zijn aan elkaar geplakt. 

doelgroep / groepsuitje / varkensvlees / garagebedrijf

Slide 8 - Tekstslide

Bekijk de woorden. Wat valt op?
autoonderdelen - poezie - logoontwerp - gftafval - ruine - wcdeur - studieuren - yas

Slide 9 - Open vraag

Trema (") kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een trema. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt.


Het trema maakt duidelijk dat het om twee klinkers gaat,

en niet om één klank.


poëzie / zeeën / beëindigen 

Slide 10 - Tekstslide

Koppelteken (-) kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een koppelteken. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt. 

familie-uitje / auto-expert 

Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken kan worden

2. in aardrijkskundige aanduidingen

3. voor of na een hoofdletter

4. na een cijfer, afkorting of symbool


Slide 11 - Tekstslide


Waarom heeft het woord 'hindoeïsme' een trema?
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 12 - Quizvraag


Waarom heeft het woord 'onhygiënisch' een trema?


A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 13 - Quizvraag


Waarom heeft het woord elite-eenheid een koppelteken?


A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 14 - Quizvraag


Waarom heeft het woord Zuid-Europa
een koppelteken?

A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 15 - Quizvraag

iën of ieën?
Als een woord eindigt op -ie en daar valt de klemtoon op, schrijf je in het meervoud -ieën. 
amfibie > amfibieën

 Als dat niet zo is, dan schrijf je in het meervoud -iën
bacterie > bacteriën

Slide 16 - Tekstslide

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Jasper heeft een filmpje over junkfood geupload naar YouTube.
_________

Slide 17 - Open vraag

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Heb jij een eigen stereoinstallatie op jouw kamer?
_______________

Slide 18 - Open vraag

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Hebben jullie nog ideeen voor het afscheid van Liz?
_______

Slide 19 - Open vraag

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Yvet denkt dat ik haar naaap met mijn nieuwe kapsel.
______

Slide 20 - Open vraag

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Jasmina's vader ging naar de BMWdealer voor een proefrit.
___________

Slide 21 - Open vraag

Huiswerk

Maak opdracht 7-8 
blz 205-206

Slide 22 - Tekstslide