Wat betekent de persoon voor jou? Waarom is hij belangrijk voor je?
(Bijvoorbeeld: wil met mij rennen, helpt, kan goed zingen, doet gek, maakt mij blij)
Schrijf op wat je samen met die persoon wilt gaan doen. Kies een werkwoord.
(Bijvoorbeeld: wandelen)
Schrijf nu een gedicht door de antwoorden door elkaar te zetten, te schrappen, schuiven en/of bij te verzinnen. Laat het werkwoord een paar keer terugkomen.
Slide 6 - Tekstslide
Jij
Een storm krijgt je niet omver
Je staat sterk,
Strekt je sterke armen naar mij uit
Ik wandel en je volgt
Jij wandelt en ik volg
We wandelen samen
We kunnen sneller, rennen
Maar dan weer rustig, wandelen
Klimmen, klauteren,
Wandelen
Je bent er
Jij
Een storm krijgt je niet omver
Je staat sterk,
Strekt je sterke armen naar mij uit
Ik wandel en je volgt
Jij wandelt en ik volg
We wandelen samen
We kunnen sneller, rennen
Maar dan weer rustig, wandelen
Klimmen, klauteren,
Wandelen
Je bent er
Slide 7 - Tekstslide
Wat:
Een gedicht schrijven
Hoe:
Alleen, je schrijft het gedicht in LessonUp.
De code is 706-088
Klaar?
Pak je boek uit de kast en ga nog
even lezen.
Zou je mee willen doen aan de wedstrijd?
Hulp nodig?
Kijk naar het stoplicht
rood:stil!
Vraag het de docent als
je het echt niet meer weet.
geel:fluisterniveau
Overleg met diegene naast je
groen: fluisterniveau
Overleg met diegene naast je of vraag het
de docent
Aan het werk!
timer
1:00
Slide 8 - Tekstslide
Plaats hier je gedicht
Slide 9 - Open vraag
Doel van deze les
Je kunt rijmvormen benoemen en je kunt deze rijmvormen gebruiken in een eenvoudig, zelfgeschreven gedicht.