Unité 2 avoir

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Bonjour

Programme

• Getallen herhalen 0-20
• Devoirs :ex 3-4 App 1
• Leestekst : 
• Werkwoord ''avoir'' hebben
• écouter 

Doelen

• een korte brief waarin iemand zichzelf voorstelt en een uitnodiging voor een feest begrijpen.
• je kunt het werkwoord avoir ''hebben'' toepassen.

Focusleren

Oefen met de getallen tot 20 : zie link op magister

Texte : La lettre de Paul p.54

• Lees de tekst in de stilte 
• Maak opdracht 5 en 6 p. 55

Welk onregelmatig werkwoord heb je al in Unité 1 geleerd?

1. avoir
2. être
3. regarder
4. aimer

Waarom is het werkwoord être onregelmatig?

Page 53

Het werkwoord avoir = hebben

J'ai                     = ik heb

Tu as                 = jij hebt

il/elle/on a      = hij/zij/men heeft

nous avons   = wij hebben

vous avez      = jullie hebben/ u heeft 

ils/elles ont    = zij hebben

Wat is de betekenis van het werkwoord avoir

1. kijken
2. hebben
3. zijn
4. luisteren

Vul de goede vorm in:
elles ....... un chien

1. a
2. ont
3. avez
4. avons

Madame, vous ....... un beau manteau

1. a
2. avons
3. avez

vertaal "ik heb"

Nous .......... un beau jardin

1. avons
2. avez
3. ont

vertaal "zij hebben" (mannelijk!)

Juliette ...... une grande chambre

1. ai
2. as
3. a
4. ont

Juliette et Christine ...... aussi un grand jardin

1. a
2. avons
3. avez
4. ont

Laatste vraag ;-)
Vul de goede vorm in van "avoir"
tu ......

1. ai
2. as
3. a

Wat is de betekenis van het werkwoord avoir

1. kijken
2. hebben
3. zijn
4. luisteren

Ma mère (avoir) un frère qui s'appelle Hugo

1. a
2. as
3. est
4. es

Christine et Sophie (avoir) beaucoup de devoirs

1. a
2. sont
3. est
4. ont

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?

1. ils ont
2. elle a
3. vous avez
4. tu as

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?

1. ils ont
2. nous avons
3. j'ai
4. on a

Wat betekent "tu as"?

1. zij hebben
2. hij heeft
3. jij hebt
4. ik heb

Wat betekent "il a" ?

1. hij heeft
2. zij heeft
3. u heeft
4. zij hebben

Wat betekent "nous avons"?

1. ik heb
2. u heeft
3. wij hebben
4. zij hebben