Als we iets willen zeggen of antwoord geven, steken we onze hand op.
We luisteren als een medeleerling een vraag stelt.
We doen mee in de les.
We maken ons huiswerk.
Slide 2 - Tekstslide
Programma van de les 2KB2 23 mei
Programma:
Aanwezigheid
Afronden meervouden goed spellen
Huiswerk
Werkwoorden spellen
Lesdoel:
Ik kan werkwoorden goed spellen.
Slide 3 - Tekstslide
Allereerst...
Is iedereen aanwezig?
Slide 4 - Tekstslide
Huiswerk
H6: lezen
H6 Taal verzorging Spelling: Over meervouden
opdracht 4,5 en 6
Slide 5 - Tekstslide
Nederlands
werkwoordspelling
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoordspelling
In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.
Slide 7 - Tekstslide
Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Bijvoeglijk naamwoord
PV-TT
PV-VT
VD
OD
INF
BN
Slide 8 - Tekstslide
Belangrijke vraag
Voor een juiste werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 9 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur..
Slide 10 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv past zich aan het onderwerp aan:
Ik neem een Big Mac.
Neem jij een Big Mac?
Jij neemt een Big Mac.
Hij/zij/het neemteen Big Mac.
Wij/jullie/wij nemen een Big Mac.
Slide 11 - Tekstslide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 12 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 16 - Tekstslide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee