Meningvormende discussie les 2

Meningvormende discussie
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meningvormende discussie

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- Lesdoel
- Voorkennis
- flipping the classroom
- groepsindeling + oefenen
- Reflectie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat de termen feit, mening en argument betekenen.

Aan het einde van deze les kun je benoemen wat het verschil is tussen een feit en een mening.

Waarom zouden we dit moeten leren?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een discussie?

Slide 4 - Open vraag

Maken 
Opdracht 3 op bladzijde 171 (klassikaal)

Slide 5 - Tekstslide

Flipping the classroom
Feit, mening en argument: Opdracht: zoek op internet naar de betekenis ervan. (5 min.) 
Zorg dat je goed het verschil tussen de termen snapt.

Na 5 minuten start ik een Kahoot, om te kijken of je het begrepen hebt.

Slide 6 - Tekstslide

Kahoot
https://create.kahoot.it/share/klas-1-feit-mening-argument-en-conclusie/92e158cf-71fe-4eb7-8f7b-345c062dbe17

Pak snel je laptop en log in onder je eigen naam.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg
Een feit kun je controleren: het is waar of niet waar.
* Een volleybalveld is 9 x 18 meter groot. (kun je na meten)
* Bij een volleybalwedstrijd staan er twee teams van zeven spelers in het veld. (dit kun je met           eigen ogen zien)
Een mening herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening.
* Ik vind volleybal een moeilijke sport om zelf te doen (mening),
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als: want, omdat, namelijk, aangezien en immers.
* want het lukt mij niet de onderhandse techniek goed te leren. (argument)

Schrijf dit in je schrift!

Slide 8 - Tekstslide

Argumenten
Het belangrijkste verschil tussen de soorten argumenten:
Objectieve argumenten: je maakt gebruik van feiten.

Subjectieve argumenten: je maakt gebruik van je mening, gevoel of overtuiging.

Slide 9 - Tekstslide

Sterke argumenten
Probeer bij een argument een voorbeeld te noemen. Dit maakt je argument overtuigender.
Jij: "Ik vind dat scholen niet vóór 11 uur ’s morgens open mogen gaan, want het puberbrein heeft meer slaap nodig. Pubers slapen bijvoorbeeld al later omdat hun brein later slaaphormonen aanmaakt. 
Je argument is ook sterk als je het ondersteunt met een ervaring.
Jij: “De vorige keer dat ik naar een film ben geweest voor 16 jaar of ouder, heb ik ook niet eng gedroomd!”

Slide 10 - Tekstslide

Groepsindeling
2 groepjes van 5 leerlingen
3 groepjes van 6 leerlingen

heb je jouw groepje? 
Lees dan de theorie op bladzijde 172 en maak in je groepje daarna opdracht 1.

Slide 11 - Tekstslide

reflectie
Aan het einde van deze les kun je uitleggen wat de termen feit, mening en argument betekenen.

Aan het einde van deze les kun je benoemen wat het verschil is tussen een feit en een mening.

Slide 12 - Tekstslide